rn 256 MAANDAG 20 OCTOBER 4924. de Koningin zou laten mededeelen, maar hij heeft het beter gevonden eerst aan den Wethouder een verklaring te vragen. De Voorzitter zegt, dat het gemeentebestuur met het verwijderen van de bordjes der onbewoonbaar verklaarde woningen in de Korevaarstraat niets te maken heeft. De bewoners hadden die er zelf afgehaald; het is pas later ontdekt en toen zijn zij er weer aangespijkerd. Aan het verven van de schutting op de Bloemmarkt is spreker debet. Waar de ingezetenen zich alle moeite gaven om de feestviering bij gelegenheid van de herdenking van het 350-jarig ontzet van Leiden te verhoogen door de stad een feestelijk aanzien te geven, heeft spreker het noodig geacht die schutting, welke er onooglijk uitzag, eenigszins te laten opknappen, te meer omdat Hare Majesteit de Koningin er langs zou komen en zeer vele vreemdelingen in de stad kwamen. Dit is volstrekt niet kinderachtig. Had men het tevoren geweten, dan zou men de uitvoering van het betrokken werk wellicht nog wat hebben uitgesteld. Keurt de heer Dubbeldeman het gebeurde niet goed, dan kan hij een motie van afkeuring voorstellen. De heer Dubbeldeman neemt aan, dat de bordjes op de onbewoonbaar verklaarde woningen in de Korevaarstraat door de bewoners zeiven zijn weggenomen. Het verven van de schutting op de Bloemmarkt blijft spreker kinderachtig vinden. Tijdens de feestdagen hebben bijvoorbeeld de bewoners van de Breestraat, van wie de een een schutting voor zijn huis plaatste, dé ander er een paar planken voor sloeg en de derde een tribune maakte, ook niet medegewerkt tot verfraaiing van de stad. Spreker kan niet zeggen, dat de versiering van Leiden daardoor gewonnen heeft. Thans zijn eenige bussen met kost bare verf versmeerd geworden alleen voor een idee. Spreker kan zich niet voorstellen, dat de Koningin zich gestooten zou hebben aan die ongeverfde schutting. Integendeel, het zou op Haar den indruk gemaakt hebben, dat Leiden zorgt dat hetgeen van de gemeente is behoorlijk wordt onderhouden. De Voorzitter vindt zijnerzijds het bezwaar van den heer Dubbeldeman kinderachtig. Het ligt voor de hand, dat, wan neer de geheele stad versierd wordt, de gemeente welstands halve ook even een schutting opknapt, die de omgeving anders in hooge mate zou ontsieren. Overigens is bij de geheele 3 Octoberdag-viering vanwege de gemeente de grootste zuinig heid betracht. De heer Wilbrink brengt in herinnering, dat indertijd is ingekomen bij den Raad een verzoek om het gedeelte Utrechtscbe Jaagpad bij de Roomburgerwetering te verlichten. Dat verzoek is in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies gesteld maar sedert is er niets meer van vernomen. Het is noodig, dat daar een behoorlijke verlichting komt, want de toestand is daar gevaarlijk, vooral des winters. De Voorzitter antwoordt, dat het Utrechtsche Jaagpad aan de provincie behoort. Burgemeester en Wethouders hebben omtrent deze aangelegenheid geschreven aan de provincie, maar die wil er niets aan doen. De heer Wilbrink wijst erop, dat de kade langs het Rijn en Schiekanaal aan de provincie behoorde en eveneens het andere deel van het Utrechtsche Jaagpad, doch dat daar de verlichting vanwege de gemeente geschiedde. De Voorzitter ontkent dit. De verlichting daar geschiedt vanwege de provincie. Burgemeester en Wethouders hebben aan de provincie geschreven betreffende de verlichting van het door den heer Wilbrink bedoeld gedeelte van het Utrechtsch Jaagpad, maai de provincie wil er niets aan doen. Nu kan de gemeente er wel voor gaan zorgen, maar dan blijft men aan den gang! De heer van der Reijden vraagt, of de Os-en Paardenlaan ook aan de provincie behoort. Tot heden verneemt de Raad daaromtrent niets. De bewoners daar zijn er zeer mede gedupeerd. De heer Mulder antwoordt, dat die laan aan particulieren behoort en dat het College bezig is met hen te onderhandelen. De Voorzitter doet opmerken, dat Burgemeester en Wet houders hier niet zitten om ondervraagd te worden. Spreker vraagt alleen, of de Raadsleden een of ander in het midden te brengen hebben in het belang der gemeente. De heer van Stralen vraagt, wanneer te verwachten is het praeadvies van Burgemeester en Wethouders over het verzoek, dat reeds geruimen tijd geleden ingekomen is, betreffende het verbod van melkbezorgen op Zondag. De Voorzitter antwoordt, dat het praeadvies binnenkort zal verschijnen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GBOEN ZOON. t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 12