254
MAANDAG 20 OCTOBER 1924.
De heer van Eck zegt uit het telelonisch gesprek met den
Burgemeester te hebben begrepen, dat er naar het oordeel
van dezen geen reden bestaat om aan de S. D. A. P. of aan
allen, die zich rood noemen, eenige verontschuldiging aan te
bieden. Komt dat nog, dan zal spreker daarvan gaarne kennis
nemen.
De Voorzitter zegt ten hoogste verbaasd te zijn over de
rede van den heer van Eck. Van de portée daarvan heeft hij
niets begrepen. Als de heer van Eck ten deze een vergelijking
maakt met de bevoegdheid van den Burgemeester om krachtens
artikel 188 der Gemeentewet de uitvoering van een tooneel-
stuk te verbieden, dan vergelijkt hij zaken, welke niets met
elkander te maken hebben.
Burgemeester en Wethouders hebben niets verspreid. Alleen
heeft spreker eenige stukken laten bezorgen aan de adressen,
waar zij thuis behoorden. Hij was daartoe verplicht. Het is
een plicht, welke artikel 67 der Gemeentewet den Burgemeester
uitdrukkelijk oplegt, waar zij zegt:
»Hij ontvangt en opent alle aan den Raad of aan Burge
meester en Wethouders gerichte stukken. Hij brengt die
terstond ter tafel in de vergadering, waar zij behooren, tenzij
die stukken, volgens de orde der vergadering, dadelijk behooren
te worden verzonden aan het lid of de leden meer in het
bijzonder met de zaken, waartoe de stukken betrekking hebben,
belast."
Spreker is verplicht, als hij een brief ontvangt, welke aan
den Raad is gericht, hoe zonderling of misschien beleedigend
de inhoud ook is, dien ter kennis van den Raad te brengen.
Hij mag dergelijke stukken niet onder zich houden. Hij had
in dit geval die bladen in de Leeskamer kunnen neerleggen,
zoodat elk der: Raadsleden er een mede had kunnen nemen,
maar dat zou ten slotte op hetzelfde zijn neergekomen. Overigens
verklaart hij op zijn woord niet bekend te zijn geweest met
den inhoud van het blaadjehij heeft ze alleen rondgezonden,
zooals hij elke brochure, welke hij op die wijze ontvangt, zou
doorsturen. De heer Eerdmans v/eet wel, dat de Kamerleden
eiken avond van de griffie met de officiëeele stukken toegezonden
krijgende adressen, brochure's, enz., welke aan de griffie zijn
bezorgd met verzoek ze ter kennis van de leden te brengen.
In plaats van deze blaadjes in de Leeskamer neer te leggen
heeft spreker ze, omdat het nog 14 dagen duurde, alvorens
de Raad bijeenkwam, aan de leden toegezonden. Spreker geeft
de verzekering, dat hij op dezelfde wijze zou hebben gehandeld
met een stuk van een andere strekking.
Het eenige wat de Raad zou kunnen doen is het aannemen
van een motie, waarin de wenschelijkheid wordt uitgesproken,
dat stukken, welke voor den Raad bestemd zijn, niet meer
aan de leden persoonlijk zullen worden gezonden, maar in
de Leeskamer zullen worden neergelegd, zoodat de leden ze
zeiven kunnen medenemen.
Spreker hoort daar zeggen, dat de leden nog nooit iets
hebben ontvangen, maar het verslag van het fonds voor den
gewapenden dienst zendt spreker elk jaar rond en hij herinnert
zich eens een brochure over het gebruik van zink- en loodwit
aan de leden te hebben doen toezenden. Ontving hij bijvoor
beeld dezer dagen een belangrijk stuk over de Tariefwet in
evenveel exemplaren als er Raadsleden zijn, dan zou hij dat
ook rondsturen.
Ten slotte wijst spreker er op, dat niet Burgemeester en
Wethouders, maar hij persoonlijk in dezen de verantwoorde
lijkheid draagt.
De heer Knuttel wijst erop, dat aan de Raadsleden menig
maal afdrukken gezonden worden van adressen, die tot den
Raad gericht zijn. Uit hetgeen de Voorzitter heeft medege
deeld mag opgemaakt worden, dat men in zoo'n geval zich
bepalen kan tot het zenden van die afdrukken aan Burge
meester en Wethouders, die dan voor de verzending aan de
Raadsleden zorgen.
De Voorzitter zegt, dat men dergelijke stukken ook kan
nederleggen in de Leeskamer.
Wanneer het bijvoorbeeld betrof een brochure over de
Tariefwet, waarin misschien zouden voorkomen onaangename
passage's voor Minister Colijn, dan zou spreker deze ook aan
de Raadsleden doen toekomen. Hij zou dan niets anders doen
dan voldoen aan een verplichting, welke de wet hem uitdruk
kelijk oplegt.
Wanneer het nu eens ging om een stuk, waarin schan
delijke uitdrukkingen voorkwamen tegen eene burgerlijke partij
en dat stuk werd niet rondgestuurd, dan zou men met recht
kunnen vragen, waarom dat stuk achtergehouden was. Dan
zou men zeggen: dat stuk is achterbaks gehouden met het
doel om die partij te sparen.
Het is spreker onbegrijpelijk, dat men zooveel bedenking
maakt tegen deze openlijke handeling, waartoe de wet ver
plicht. Het stuk had ook in de Leeskamer gelegd kunnen
worden, maar er is geen materieel onderscheid tusschen deze
handelwijze en de gevolgde. Er is dan ook geen quaestie van
verspreiden van het stuk.
De heer van Eck acht het standpunt van den Voorzitter
onhoudbaar. Het is alleen nog houdbaar, omdat zoo weinig
gebruik gemaakt wordt van deze wijze van het doen toekomen
van stukken aan Raadsleden.
De Voorzitter is niet volgens de wet verplicht om dergelijke
stukken aan de Raadsleden te doen toekomen. Hij moet de
tot den Raad gerichte stukken ter kennis van den Raad
brengen, maar er wordt niet gezegd, dat alles aan de Raads
leden thuis gestuurd wordt. Dat de Voorzitter het doet, is
een persoonlijke welwillendheid, die hij echter niet zou kunnen
handhaven, wanneer algemeen bekend was, dat dit de opvat
ting is. Dan zou het niet bij te houden zijn. De Raadsleden
krijgen bijna nooit stukken thuis gestuurd, maar, als het
standpunt van den Burgemeester bij het publiek bekend was,
zou daarvan misbruik worden gemaakt en zou dat standpunt
onhoudbaar blijken.
Spreker heeft geen antwoord gekregen op zijn vraag, of,
wanneer in een dergelijk stuk werd aangespoord tot een of
andere strafbare daad, de Burgemeester dan ook gebruik zou
maken van den vrijdom van port en van de diensten van
den bode om dat stuk bij de Raadsleden thuis te bezorgen.
Dat zou hierop neerkomen, dat officiëel werd gebruikt de
beschikking over den gemeentebode en de vrijdom van port,
om aan te sporen tot een strafbare daad. De Durgemeester
zou zich daarbij dan moeten neerleggen.
De Voorzitter. Ja!
De heer van Eck meent, dat de Burgemeester, staande
voor de practijk, het onhoudbare van zijn standpunt zou
inzien. Spreker zou niet willen, dat de Burgemeester elk stuk
ging beoordeelen, maar wel dient hij zich af te vragen of de
toegezonden stukken verband houden met de taak van het
gemeentebestuur.
De Voorzitter zegt, dat de vrijdom van port er ten onrechte
bijgehaald wordt.
Moet spreker beoordeelen, of een stuk verband houdt met
de taak van het gemeentebestuur, dan zal hij het eerst moeten
lezen. Als men een blad toegezonden krijgt, waarin over
Leiden's Ontzet geschreven wordt, leest men dat niet dadelijk
door, maar stuurt men het zonder meer bij de leden thuis..
De heer van Eck doet opmerken, dat de Burgemeester de
stukken alleen ter kennis van den Raad heeft te brengen.
Daaraan behoeft hij geen uitbreiding te geven, als het betreft
stukken met een beleedigenden of strafbaren inhoud, door
ze bij de leden rond te zenden en er daardoor een zekere
publiciteit aan te geven.
De Voorzitter. Ik geef er veel meer publiciteit aan, als
ik ze in de Leeskamer neerleg dan wanneer ik ze officiëel
alleen aan de Raadsleden doe toekomen.
De heer van Eck ontkent dat ten eenen male. Komt zulk
een stuk in banden van 33 leden, onder wie er zijn, die in
nauwe connectie staan met de pers, dan wordt er veel meer
publiciteit aan gegeven dan bij neerlegging in de Leeskamer.
Het gebeurde heeft een zeer onaangenamen indruk gemaakt,
niet alleen op spreker en diens partijgenooten, maar ook op
vele anderen.
De Voorzitter. Iemand, die mijn plicht begrijpt, moet
prijzen wat ik heb gedaan.
De heer van Eck antwoordt, dat de Burgemeester veel meer
dan zijn plicht doet. Bovendien begrijpt hij niet, waarom de
Burgemeester zulke stukken niet eens door een ambtenaar
laat doorlezen.
De Voorzitter begrijpt niet, dat de heer van Eck kan
spreken van een onaangenamen indruk, want al de leden
van de Eerste en van de Tweede Kamer krijgen dagelijks
op dezelfde wijze in een enveloppe stukken toegezonden,
waarvan 50 of 100 exemplaren aan de griffie zijn bezorgd
met verzoek die aan de leden te verstrekken.
Geldt het een prijscourant, waarin staat dat iemand Bour
gogne verkoopt voor zooveel per flesch, dan legt men die in
de Leeskamer, maar, ontvangt men zulk een blaadje als dit,
dan beoordeelt men niet den inhoud, doch zendt men het
door. De heeren moesten spreker dankbaar zijn, omdat hij
niets achterhield en alles doorzond. De heer van Eck moest
nu eens eerlijk ongelijk erkennen.
De heer van Eck blijft er bij, dat het nu zoo kan gaan
omdat het zelden voorkomt, maar als het herhaaldelijk voor-