192
MAANDAG 11 AUGUSTUS 1924.
school of niet, ten aanzien waarvan het standpunt van Bur
gemeester en Wethouders bekend is, laat spreker rusten,
want die is niet aan de orde. Aan de orde is alleen de vraag:
voor welke categorie van leerkrachten zal de maatregel het
minst erg werken? En dan luidt sprekers antwoord op die
vraagvoor de menschen met dubbele inkomens. Spreker
dankt in dit verband namens Burgemeester en Wethouders
den heer Verweij voor het royale standpunt, door hem en
zijn fractie ingenomen: Aanvankelijk was de heer Verweij
tegen de geheele organisatie, zooals die was voorgesteld, maar
nu deze eenmaal is aangenomen, aanvaardt hij de conse-
quentie's en beschouwt hij de gedragslijn van Burgemeester
en Wethouders ook als de meest juiste.
De maatregel is dus het minst erg voor deze vijf dames,
van wie er een bovendien heeft verzocht om voor wachtgeld
in aanmerking te komen. De meeste blijven een geheel jaar,
sommigen een half jaar in het genot van het volle salaris,
terwijl zij daarna nog jaren lang 4, 7, 8, 20 of meer jaren,
overeenkomend met het aantal dienstjaren, in aanmerking
komen voor een vrij hoog wachtgeld. Na het expireeren van
dien wachtgeld termijn staan de gezinsinkomsten van die dames
pas gelijk met die van onderwijzers, welke gehuwd zijn en
alleen met hun eigen salaris moeten rondkomen. Spreker ziet
daarin een voorrecht, dat aan die dames ten deel valt.
Of gehuwden voor het onderwijs beter of minder goed
geschikt zijn dan ongehuwden, laat spreker in het midden.
Alleen moet hij Mevrouw van ltallie er ten opzichte van dit
op Leiden betrekking hebbend voorstel op wijzen, dat het
mooie, hetwelk zij voor het onderwijs ziet in het moeder
zijn van de onderwijzeres, hier geheel verloren gaat, aange
zien geen van deze dames het voorrecht heeft van moeder
te wezen!
Verder heeft Mevrouw van ltallie nog gesproken over het
7e leerjaar; zij heeft in dit verband ook den naam van wijlen
Mr. Van der Lip genoemd en gezegd, dat spreker toch ook
dat 7e leerjaar allerminst als een weelde en als niet-nood-
zakelijk zal beschouwen. Ter geruststelling kan spreker mede-
deelen, dat het College zich evenals verleden jaar vóór het
begin van den nieuwen cursus zal wenden tot de ouders
der leerlingen van de 6e klassen der voormalige 3de klasse-
scholen, teneinde aldus het vrijwillig deelnemen aan het 7e
leerjaar zooveel mogelijk te bevorderen.
Het gemeentebestuur vindt echter in de nieuwe wettelijke
regeling geen grooten steun, want, als een kirid 12 jaar is
en de 6e klasse heeft doorloopen, dan behoeven de'ouders
zoo'n kind niet nog een jaar naar school te zenden. Alleen
wanneer een kind nog geen 12 jaar is en de 6e klasse heeft
doorloopen, moet er nog een jaar bijkomen.
Het College zal dus trachten om de ouders te overtuigen
van de noodzakelijkheid om voor hun kinderen aan de 6
schooljaren nog een 7e jaar toe te voegen, waarin het ge
leerde goed gerepeteerd zal kunnen worden en nog eenige
meerdere kennis zal kunnen worden bijgebracht.
In waardeering van het 7e leerjaar doet spreker niet onder
voor zijn hooggeachten voorganger.
Wat den datum van invoering betreft, Burgemeester en
Wethouders kunnen dien niet geheel zelfstandig bepalen. In
dat opzicht zijn zij eenigermate afhankelijk van de vraag,
wanneer Gedeputeerde Staten het besluit, drie weken geleden
door den Raad genomen, zullen goedkeuren; en bovendien
van de uiteenloopende omstandigheden, waarin de 25 personen,
die voor overplaatsing in aanmerking komen, en de ver
schillende scholen verkeeren, ook ten aanzien van de vacantie.
Sommige scholen beginnen weer den 19den, andere den
26sten, andere den Isten September; dat zijn alle aparte
gevallen, zoodat men niet op eenzelfden datum tot de uit
voering kan overgaan. Voor de verschillende scholen krijgt
men verschillende data. Het is de bedoeling om tot 1 Sep
tember, wanneer de nieuwe cursus begint, alles zooveel
mogelijk intact te laten en intusschen zich te bepalen tot
het allernoodzakelijkste, wat de overplaatsingen betreft. Aan
de school van den heer Koops zal voorloopig niets gebeuren
daar worden de zeven onderwijskrachten tot het einde van
de klasse in functie gelaten, omdat het niet verstandig zou
zijn daar voor die 8 dagen nog in te grijpen. Zoo heeft elke
categorie van personen en elke school ten aanzien van de
uitvoering van deze besluiten haar eigen eischen.
De heer Verweij vraagt, of de bedoeling is de invoering
te doen geschieden met het begin van den nieuwen cursus
dan wel aan het einde der vacantie.
De heer MEUNENantwoordt, dat Burgemeester en Wethouders
de afvloeiing het liefst met September zouden doen plaats
hebben, omdat dan op 18 van de 25 scholen een nieuwe cursus
aanvangt.
De heer Eerdmans zegt, dat hem één ding nog niet duidelijk
is. De Plantsoenscholen zullen worden opgeheven op een
datum, welke den Raadsleden niet bekend was, maar die nu
blijkbaar 1 September zal wezen. Voorgesteld wordt die
scholen te plaatsen onder leiding van nieuw personeel, maar
wanneer dat personeel zal optreden wordt den Raad niet
medegedeeld.
De heer Meijnen antwoordt, dat dit punt na het verschijnen
van de stukken onder het oog is gezien. De bedoeling is om
in de eerste jweek na de vacantie's alles zijn normalen loop
te laten behouden. Op den 19den gaan allen, wat de voor
malige 3de klasse scholen aangaat, naar hun eigen scholen.
Er wordt dus, als de invoering op 1 September kan plaals
hebben, voor de noodzakelijke wijzigingen nog één week
genomen.
De heer Eerdmans moet dus aannemen, dat in de week
van 25 Augustus de personeelsverwisseling zal plaats hebben.
Men kan toch geen nieuw personeel verbinden aan een school,
welke men op denzelfden dag opheft.
De heer Meijnen zegt, dat het personeel aan die school
doorwerkt, totdat de datum aanbreekt, waarop het opheffmgs-
besluit definitief kan uitgevoerd worden.
De heer Eerdmans: Dus het is niet op 1 September?
De heer Meijnen weet dat niet. De nieuwe cursus begint
met 1 September en wat betreft de opheffing van de Plantsoen-
scholen hangt men af van de beslissing van Gedeputeerde
Staten. Zeggen dezenhet is goed, dat ge die scholen met
1 September opheft, dan gebeurt het; maar zoolang het besluit
er niet is, moet men wellicht met die scholen nog eenigen
tijd doorgaan. Hoelang, weet spreker op het oogenblik niet.
De heer Knuttel vindt in de verdediging van dit voorstel
door den Wethouder wel eenige tegenspraak.
De Wethouder zegt: wanneer een jeugdiger schoolhoofd op
wachtgeld gesteld wordt, dan zal dat voor dien persoon
buitengewoon nadeelig zijn, want zoo iemand zal, als er
ergens anders in het land een vacature ontstaat, daarheen
moeten gaan. Maar hoe staat het wat dit betreft met de
gehuwde onderwijzeres Die zal er ook aan blootstaan, dat
zij gestuurd wordt naar een plaats in Groningen of Limburg-
of waar ook maar een vacature bestaat, en zal dan het gezin
niet uiteengerukt worden? Moet men dat niet vermijden?
Zeker, het Rijk zal niet bij voorkeur het benoemen van ge
huwde onderwijzeressen in de hand werken, maar wanneer
uit een algemeen doorgaanden bezuinigingsijver de wacht
gelders nog algemeen het eerst worden opgeruimd, dan zal
zich ook dergelijk geval kunnen voordoen. Naar spreker
meerit eischt het belang van het onderwijs, dat niet in de
eerste plaats gevraagd wordt bij het op wachtgeld stellen
van onderwijzend personeel, wie gehuwd of ongehuwd is,
maar dat in de eerste plaals gevraagd wordt, welke krachten
het best gemist kunnen worden.
Wat betreft den steun, dien de Wethouder heeft gekregen
van de vertegenwoordigers der S. D.A.P., die houding is
vooreerst in strijd met alles wat ooit als socialisme heeft ge
golden. Maar verder voert dergelijke houding toch tot rare
conclusiën. Als men daaraan consequent vasthoudt, dan zou
men, zoolang er nog eenige werkloosheid bestaat, nooit een
gehuwde vrouw in een betrekking mogen benoemen. Dat be-
teekent, dat de vrouw opgesloten wordt in het gezin en dan
bestendigt men dus den geheelen kapitalistischen toestand
tot in lengte van dagen.
De heer Witmans wil naar aanleiding van de opmerking
van den heer Eerdmans, dat het in sprekers systeem mogelijk
is dat bekwame onderwijzeressen, omdat zij ouder in diensttijd
zijn, die meer ervaring hebben, zouden moeten afvloeien en
plaats maken voor jongeren, de vraag stellen, of degenen,
die nu op den valreep staan, geen bekwaamheid bezitten,
of zij minder capaciteiten hebben dan de dames, die naar
andere scholen dan de Plantsoenscholen zullen overgeplaatst
worden. Spreker moet dat ernstig in twijfel trekken.
Er is nog iets anders, dat spreker tot het doen van zijn
voorstel heeft geleid. Waarom moet men een recht, dat
iemand van staatswege is gegeven, afnemen? Ten aanzien
van de gehuwde burgerlijke ambtenares is er nog iets voor
het standpunt van den heer Verwey te zeggen. Spreker kan
zich voorstellen, dat zulk een ambtenares, die bij een Depar
tement van Algemeen Bestuur als klerk in dienst is ge
komen, daar is opgeklommen en intusschen is gehuwd, bij
een eventueel noodzakelijke afvloeiing geslachtofferd moet
worden. Zij is wel niet in dienst van de gemeenschap ge
komen op voorwaarde, dat zij er uit moest, als zij trouwde,
maar zij kan toch geen rechtskracht ontleenen aan een afge
legd examen of iets dergelijks.