180
MAANDAG
21 JULI 1924.
Kunnen verder niet eenige scholeiï sterker worden bezet
binnen de grenzen van de bestaande regeling? Daardoor zal
bet aantal boventallige onderwijzers, dat voor rekening van
de gemeente komt, verminderd worden.
Aan de school van den heer Vriesema aan de Haverstraat
met 158 leerlingen, zijn volgens het jaarverslag der Plaatselijke
Schoolcommissie over het jaar 1923 twee boventallige leerkrach
ten, terwijl aan de school van den heer Broeze, in hetzelfde
gebouw ondergebracht, met 164 leerlingen, 1 boventallige
leerkracht is verbonden. Door de school van den heer Vriesema
met 6 leerlingen te vermeerderen, kan men de gemeente een
boventalligen onderwijzer uitsparen.
Dit is eveneens het geval met de opleidingsschool voor
Gymnasium en de Hoogere Burgerschool aan de Aalmarkt,
met de school op de Boommarkt en met andere scholen.
De bestaande regeling behoeft niet veranderd.
Spreker krijgt den indruk, dat het zevende leerjaar volgens
Burgemeester en Wethouders zoo gauw mogelijk moet ver
dwijnen.
Wel zullen vele ouders, zonder verplichting, hun kinderen
niet het 7e leerjaar laten volgen, maar dat er geen voldoend
aantal zal overblijven, benoodigd om een behoorlijk ingerichte
school te vullen, betwijfelt spreker ten zeerste.
Tegen verplaatsing van de centrale school voor het 7e
leerjaar heeft spreker overwegend bezwaar, in dezen zin dat
men dat leerjaar overbrengt naar een andere school en daar
door in zijn ontwikkeling belemmert.
Alleen dus reeds om deze redenen acht spreker het voor
stel van Burgemeester en Wethouders onaannemelijk, en hij
spreekt dan ook de hoop uit, dat de Raad daaraan niet zijne
goedkeuring zal geven.
Het gaat hier om de grootste belangen van het onderwijs
voor het volkskind. Men bedenke wel, dat Leiden op onder
wijsgebied een naam heeft hoog te houden. Aan het hoog
houden van dien naam dienen allen mede te werken. Met
een en ander zijn de hoogste eischen van cultuur van. de
ingezetenen gemoeid.
De heer Eerdmans meent, dat het te ver zou voeren om
nu algemeene beschouwingen te houden over het al dan niet
wenschelijke van den tegenwoordigen toestand op onderwijs
gebied. Het zou voor spreker ook te minder aangenaam zijn
dat te doen, omdat hij 8 jaren geleden, toen het nog tijd
was, gewaarschuwd heeft tegen de toen aanhangige bevredigings-
voorstellen, maar die waarschuwing is toen van alle zijden in
den wind geslagen. Het heette, dat er een edele wedstrijd
zou komen tusschen het openbaar en het bijzonder onderwijs,
en als men voorspelde, dat de Gemeenteraden het tooneel
zouden worden van den schoolstrijd, dan werd dat ontkend.
Het lust spreker echter niet om, nu hij gelijk heeft gekregen,
daarover lang uit te weiden.
Spreker wenscht thans alleen nog een opmerking te maken
over de getallen 48 en 42.
Wanneer in een klas het aantal leerlingen 48 bedraagt,
dan kan men de kinderen daarin niet plaatsen zonder dat de
banken aan elkander worden geplaatst. Men krijgt dan rijen van
4 banken, en dan is de onderwijzer niet in staat om tusschen
de banken door te wandelen, wat toch in het belang van de
orde en van het onderwijs noodig is. Bij een getal van 42
leerlingen zal men dat bezwaar niet hebben.
Spreker zal over hetgeen indertijd geschied is niet verder
spreken.
Het is eenmaal gebeurd en wij zitten nu midden in den
modder. Wat spreker toen voorspeld heeft is uitgekomen.
Toen heette het van alle kanten, ook van den kant van
sprekers party: het zal een edele wedloop worden. Wij zien
dien edelen wedloop in het tot stand komen van wachtgeld
regelingen, enz. Spreker meent, dat het amendement van den
heer van Hamel met het oog op de inrichting van de lokalen
practischer is dan het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
De heer Meijnen heeft ondertusschen nagegaan de door
Prof. Eerdmans te berde gebrachte kwestie van den Inspec
teur van de Volksgezondheid en van het ontbreken van diens
verklaring omtrent een afgekeurde school.
Het afkeuren van scholen door genoemden Inspecteur komt
tegenwoordig bijna nooit meer voor wegens de betere gebouwen.
Voor deze afgekeurde school moet de gemeente een nieuwe
geven. De Raad kan dit slechts in drie gevallen weigeren, n.l.
wanneer de formaliteiten niet door het schoolbestuur in acht
zijn genomen, of wanneer er meer bijzondere scholen door
zouden komen, of wanneer de oude school, die in 1921 het
eigendom van het bestuur was, nog bruikbaar is.
De school, waarover het hier gaat, is het eigendom van de
Kneppelhout-stichting, niet van het schoolbestuur; dat gebruikte
haar slechts.
Wordt de onbruikbaarheid van de school betwist door den
Gemeenteraad, dan is bij hooger beroep de Inspecteur van
het Lager Onderwijs de adviseur.
Spreker verdedigt zijne voorstellen niet met groot genoegen.
Zij strekken niet tot verbetering van het onderwijs of om
sprekers idealen te verwezenlijken. Spreker vindt het opvoeren
van het aantal leerlingen per klas en het opheffen van een
openbare school geen aangename taak. Ook vindt hij het in
krimpen van de Leerschool en het geven van ontslag aan
eenige verdienstelijke leerkrachten een zeer onaangenaam
werk. Deze voorstellen voor te bereiden, aan de orde te stellen
en te verdedigen, is voor spreker geen benijdenswaardige taak.
En wanneer spreker deze taak nochtans zonder eenige aarzeling
en met volle overtuiging, namens het geheele College aan
vaardt, dan is dat omdat hij van opinie is, dat ook het
gemeentebestuur, even als ieder individueel persoon, ieder
gezin en iedere inrichting, de tering naar de nering moet zetten.
Daarop komt het aan en over andere dingen gaat het bier-
niet. Men heeft eenvoudig te doen met een matige aan
passing van den toestand hier aan hetgeen in Den Haag
besloten is, en waarvoor de Staten-Generaal en de Minister,
niet Burgemeester en Wethouders, de verantwoordelijkheid
dragen.
Zijn deze voorstellen dus voor spreker niet aantrekkelijk
en ook niet gemakkelijk, zij geven hem toch ook geen aan
leiding om mede te zingen in het koor van hen, die met
allerlei variaties liederen zingen op het mode-thema: ver
slechtering van het onderwijs".
Spreker heeft in openbare scholen te Leiden klassen gezien
van ruim'' 40 leerlingen, welke gezien mochten worden en
waar de toestand zeer gunstig was. Dat is een ervaring uit
den laatsten tijd. Verder heelt hij in en buiten Leiden in de
laatste jaren bij het bijzonder onderwijs klassen bezocht met
44—50 leerlingen, waar niet alleen de orde maar ook de
geest daarop komt het aan! en de keurigheid van het
schriftelijk werk en de resultaten zeer gunstig waren.
Dit zijn feiten en met het oog daarop zegt spreker: wat
hier voorgesteld wordt beteekent volstrekt niet verslechtering
van het onderwijs. Natuurlijk heeft men noodig voor hun
taak berekende en toegewijde leerkrachten, zooals men die
voor elk werk noodig heeft; maar die heeft men hier toch
ook voor het onderwijs, en anderen dan de zoodanigen zal
men ook niet aanstellen.
De heer Eerdmans zegt, dat men het maximum van 48
niet altijd zal kunnen bereiken. Dat is ook niet noodig.
Vooreerst heeft men maar enkele scholen met lokalen,
waarin 48 leerlingen geplaatst kunnen worden. Dat zijn be
trekkelijk maar weinige scholen. Spreker denkt er niet aan
om in klassen, voor 36 of 42 berekend, 48 leerlingen te zetten.
Zelfs al hebben de lokalen capaciteit voor 48 leerlingen, dan
kunnen zij bij net openbaar onderwijs het bijzonder onder
wijs verkeert in een andere positie, daar dat geen plaats
behoeft open te houden voor tusschentijdsche aangiften
toch niet geheel bezet wordenin elke klasse moeten een
paar plaatsen gereserveerd blijven.
Maar het ligt ook niet in sprekers bedoeling om 46 leer
lingen in elke klasse te plaatsen. Spreker wil niet anders dan
voor onze ruim gebouwde scholen een gemiddeld aantal van
41 bereiken.
Voor een school met minstens 241 leerlingen krijgt men
n.l. de 6 leerkrachten vergoed. Met het oog op mutatie's onder
de leerlingen doet men verstandig, dit aantal met eenige te
vermeerderen. Het is spreker er om te doen dit getal minstens
te bereiken en vier keer in het jaar te kunnen declareeren, dat
er minstens 241 leerlingen, dat is gemiddeld 41 per klas, zijn.
Be heer Eerdmans zegt: 41 is geen mooi getal42 is mooier.
Spreker geeft toe, dat het verstandig is een paar leerlingen
meer te hebben met het oog op de mutatie's en als com
pensatie voor klassen, waar men beneden dit gemiddelde
aantal blijft.
Dit gemiddelde geldt evenwel niet voor alle scholen, want vele
hebben daarvoor geen ruimte. Gemiddeld zal een klasse in
onze gemeente, naar de tegenwoordige gegevens, na aanneming
onzer voorstellen, 35 leerlingen bevatten. De getallen, die ik
noemde, zal geen onderwijs-deskundige buitensporig noemen.
Het zijn gematigde getallen.
Spreker kan het ook aldus zeggenAls de Plantsoenschool
opgeheven wordt en de Leerschool wordt beperkt, dan zijn
de leerlingen van 19 opgeheven klassen te verdeelen, en als
die verdeeld worden over alle klassen in de stad, dan zal
dat voor elke klasse gemiddeld een toeneming met bijna 4
leerlingen beteekenen.
Dat is dus de verslechtering" van onderwijs, waartoe deze
voorstellen van Burgemeester en Wethouders zullen leiden.
De heer van Hamel stelt voor een maximum van 42. Spreker
weet niet precies, wat de heer van Hamel daarmede bedoelt.
Is de bedoeling, dat de klassen bij het begin van het jaar
ingesteld zullen worden met 42 leerlingen per klasse, zoodat
het zou kunnen zijn dat men in een school met groote loka
liteiten per klasse inderdaad 42 leerlingen aantrof, dan heeft
spreker daartegen geen overwegend bezwaar. Echter zou het
iets anders zijn, als de heer van Hamel bedoelt dat voor de