MAANDAG 14 JULI 1924. 151 particuliere nijverheid verdiend, de ambtenaren en werk lieden in dienst der overheid onevenredig hooge inkomsten hebben, herziening dier inkomsten geboden is; dat is geen ontkenning van den klassenstrijd, maar van een Zcasfestrijd zelfs de armste arbeider moet belasting betalen voor de salarissen en loonen, besteed bij de openbare besturen; dat die salarissen en loonen worden verlaagd is voor de betrokken personen onaangenaam, maar de arbeiders en employés in particulieren dienst ondergaan dit lot evenmin met genoegen. De heer Vliegen heeft zich, toen in den Amsterdamschen Raad een voorstel aanhangig was van veel verdere strekking dan dat, hetwelk hier in behandeling is, in denzelfden geest uitgelaten en o.a. gezegd, dat de sociaal-democratische politiek wel degelijk toelaat rekening te houden met de moei lijkheden in het particuliere leven en dat in deze moeilijke tijden de loonen en salarissen niet geheel ontzien kunnen worden. Waar officiëele personen, die iets verder kijken dan de groote massa, bij voorstellen van veel verdere strekking dan dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, zich op die wijze uitlaten, mag de Leidsche gemeenteraad niet zonder meer een voorstel als dit alwijzen. In tegenstelling met den heer Baart, die meent dat het de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is om den kleinen man te treffen, heeft spreker den indruk gekregen, dat het College heeft bedoeld de thans geldende loonen veilig te stellen, zoodat niemand in loon achteruitgaat. Spreker acht dat verwijt van den heer Baart onbillijk en hij brengt gaarne hulde aan Burgemeester en Wethouders voor de wijze, waarop zij de zaak hebben geregeld. Intusschen zijn van verschillende zijden bezwaren geopperd tegen de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders hun doel trachten te bereiken. Opgemerkt is, dat dit voorstel onbillijk werkt, omdat het alleen treft hen, die in een hoogeren rang worden geplaatst. Spreker acht dit bezwaar niet geheel ongegrond en daarom wenscht hij den Raad in de gelegen heid te stellen over een ander voorstel te stemmen. Dit voorstel werkt onbillijk en door een motie voor te stellen, waarbij Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd worden om een regeling te ontwerpen, die over de geheele linie werkt, die zoowel kleinen als grooten treft en die degenen, die promotie maker, niet meer treft dan anderen. Er zal dan ook een lager percentage kunnen gesteld worden. Die motie luidt als volgt: »De Raad, van oordeel dat, indien een hoogere aftrek voor pensioenpremie noodzakelijk is, voor alle in dienst zijnde ambtenaren een gelijk percentage behoort te worden geheven, noodigt Burgemeester en Wethouders uit sub 2 van het voorstel no. 166 terug te nemen en indien dit door hen in het belang der gemeente noodig wordt geacht, nieuwe voorstellen aanhangig te maken." De motie van den heer Zuidema wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Knuttel meent, dat hij toch niet zoover mis was toen hij onder het betoog van den heer Kooistra interrum peerde, dat het nog niet zoo zeker was, dat dit voorstel zou aangenomen worden, want uit den aard der bestrijding, die van de rechterzijde komt, en uit wat men verder opvangt blijkt, dat tegen dit voorstel ook daar zeker verzet zal zijn. Echter wijst de eigenlijke bestrijding erop, dat men in de plaats daarvan wenscht te stellen iets wat zelfs nog verder gaat. Men zal zich niet de illusie maken, dat, wanneer dit voor stel verworpen mocht worden, daarmede iets gewonnen zou zijn. De motie van den heer Zuidema is dit komen beves tigen. Yan de zijde van spreker moet natuurlijk tegen elke ver slechtering van de arbeidsvoorwaarden stelling genomen worden. Wanneer de arbeiders er in geslaagd zijn tengevolge van de bijzondere omstandigheden in vorige jaren op sommige punten hunne positie iets te verbeteren, dan moet er voor gezorgd worden dat dat niet direct wordt teruggenomen. Elke verslechtering van de arbeidsvoorwaarden moet, zoolang men in deze kapitalistische maatschappij leeft, worden terug gewezen. Spreker heeft bij de bestrijding van het voorstel van Bur gemeester en Wethouders slechts zeer weinig gehoord, waaruit bleek, dat het in dezen zin ging. Hij meent ook, dat die bestrijding buitengewoon zwak is komen te staan door de rampzalige houding van de sociaal-democratische Wethouders en Gemeenteraadsleden te Amsterdam, die aan een voorstel van nog veel verder gaande strekking dan dit hun stem gegeven hebben. Maar ook de erkentenis, dat hierdoor de strijd veel moei lijker is geworden, mag de tegenstanders geen oogenblik weerhouden om te zeggen, dat, wat hetgeen aangehaald is uit redevoeringen of artikelen van de heeren Schaper en Vliegen, eenvoudig bewijst, dat dezen het standpunt van den klassenstrijd ten eenenmale hebben laten vallen en het belang van den burgerlijken staat stellen boven dat van de arbeiders, geheel vergetende dat het geld, noodig voor maatregelen, welke ook in het belang van de arbeiders kunnen zijn, cp geheel andere plaatsen moet worden gehaald dan bij hen, die in loondienst van de gemeente zijn. Dit voorstel dient dus ten eenenmale te worden afgewezen, niet om bijkomstige redenen, maar omdat geen enkele verslech tering van de arbeidsvoorwaarden van het gemeentepersoneel mag worden aanvaard. De heer Witmans had zich er toe willen bepalen zijn stem tegen dit voorstel uit te brengen, maar nu de heer Zuidema hem uit zijn tent heeft gelokt, wil hij iets zeggen over de democratie, welke deze te luchten heeft gehangen. De heer Zuidema heeft zich als een democraat aangemeld, maar spreker is zoo vrij diens democratie niet hoog aan te slaan. Waar de heer Zuidema sprak over verlaging der belastingen, belooft spreker hem in de gelegenheid te zullen stellen zijn stem te geven aan een beduidende verhooging van een bepaalde belasting, waar hij wel niet aan zal willen, omdat hij daarvoor te veel kapitalist is. Wat de zaak zelve betreft, spreker en diens partijgenoote staan op het standpunt, dat pensioen is uitgesteld loon, dat na het volbrengen van den diensttijd wordt uitgekeerd. Zij zijn voorstanders van een premievrij pensioen spreker heeft jarenlang er aan medegewerkt om het te krijgen en nu de ambtenaren het hebben, mag men er niet aan gaan tornen en daarom zullen zij aan dit voorstel van Burge meester en Wethouders niet hun stem kunnen geven. Spreker verklaart zich bereid om, als het te pas komt, met den heer Zuidema over democratie te debatteeren, maar dan buiten de Raadzaal. De heer Wilbrink noemt deze voorstellen sympathiek, omdat Burgemeester en Wethouders bij het ontwerpen daar van als uitgangspunt hebben genomen de vraag: hoe zullen wij tot bezuiniging komen zonder de ambtenaren in dienst van de gemeente te treffen? Zeker, men kan aan de hand van voorbeeldeh, zooals de heer Eikerbout er een met cijfers heeft toegelicht, in twijfel trekken of het doel, dat met dezen maatregel wordt beoogd, wel zal worden bereikt, maar in geen geval kan Burgemeester en Wethouders worden aange wreven, dat het hen er om te doen is de positie van het gemeentepersoneel te verslechteren. Er moet bezuinigd worden; ook in de particuliere bedrijven is bezuinigd moeten worden; en nu valt niet in te zien, waarom het gemeentepersoneel geheel daarbuiten zou moeten vallen. Spreker gevoelt voor de motie van den heer Zuidema, maar als spreker daaraan tenslotte zijn stem niet zal geven, dan is het om dat hij meent, dat voorstellen betreffende salarisverlaging moeten uitgaan van het college, nadat ze in het georganiseerd over leg ter sprake gebracht-zijn. Burgemeester en Wethouders zijn nu eenmaal van meening, dat op deze wijze aan de ambtenaren de minste last opgelegd zal wordendaarmede is spreker het eens en om die reden zal hij aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders zijn stem geven. De heer Verweij wenscht nog iets te zeggen naar aan leiding van het betoog van de heeren Knuttel en Zuidema, die gewezen hebben op tegenstellingen, welke er bestaan in de partij, waartoe spreker behoort. Spreker acht het buitengewoon ongewenscht om die richting uit te gaanwant aldus dreigt het gevaar, dat menschen van onderscheidene richtingen opgewekt worden om speciale studie te gaan maken van verschil van meening in andere partijen. Overal bestaan die verschillen. Als de heer Zuidema zijn oor te luisteren legt bij de Christelijke arbeidersorganisatie^, dan zal hem blijken, dat men het ook in anti-revolutionaire kringen in geen enkel opzicht eens is met wat er door de vertegenwoordigers van de anti-revolutionaire partij gedaan wordt. Hetzelfde kan spreker zeggen tot den heer Knuttel. Laat die eens zijn oor te luisteren leggen in zijn partij en meer zijn aandacht richten op hetgeen gezegd wordt door menschen als zijn gewezen partijgenooten de Kadt en Colly, die men buiten de deur heeft willen zetten. Men heeft niet het recht om de sociaal-democratische fractie in dezen Raad te vangen op uitspraken van andere partijgenooten. De Voorzitter wijst er op, dat bij zijn optreden als Burgemeester van Leiden de ambtenaren toen krachtens de gemeentelijke pensioensverordening weinig minder pensioen kregen dan thans; na 1913 verleende men suppletie-pensioenen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 9