150
MAANDAG 14 JULI 1924.
De Voorzitter wijst erop, dat de heer Baart alleen op het
tweede gedeelte van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders een amendement heeft voorgesteld. Hij heeft dus
blijkbaar geen bezwaar er tegen, dat de nieuw aan te stellen
ambtenaren de verhoogde pensioensbijdrage zullen moeten
betalen.
De heer Baart verklaart zich legen het geheele voorstel.
De heer Elkerbout acht dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders allerminst sympathiek. Het financiëel voordeel,
dat er van verwacht wordt voor de gemeente, zal op niets
uitloopen door de toelagen, welke zullen moeten worden
verstrekt in verschillende gevallen, waarin bevordering tot
een hoogeren rang plaats heeft.
Volgens de stukken is het de bedoeling de menschen zoo
min mogelijk te treffen, maar dan late men een maatregel
als deze, welke meer last dan voordeel oplevert, na, te meer
omdat hij een onbillijkheid in zich sluit als gevolg van de
omstandigheid, dat de wet verbiedt met de verhooging van
den pensioensaftrek verder te gaan dan tot een salarisgrens
van 3000.—. Men haalt nu het geld bij een deel der amb
tenaren en wel bij de lager gesalarieerden.
Spreker had gaarne gezien, dat Burgemeester en Wet
houders dit voorstel hadden teruggenomen, zooals de heer
Baart heeft voorgesteld, want hij voorziet als het eenige
gevolg ervan een groote ontstemming onder hen, die zooge
naamd promotie maken, maar eerst na 2 of 3 jaar en mis
schien wel nooit, het daaraan verbonden financiëel voordeel
zullen genieten. Spreker heeft een berekening gemaakt voor
een bankwerker 2de klasse, die tot 1ste klasse wordt be
vorderd. Als bankwerker 2de klasse verdient hij 34.65; na
aftrek van de 3£ korting ad 1.21 blijft er een zuiver loon
over van 33.44. Gaat hij naar de eerste groep over, dan
moet hij drie periodieke verhoogingen hebben om aan dat
zelfde loon te komen. In die groep is het loon 35.10, waar
van algaat aan pensioensbijdrage f 2.98, zoodat er netto over
blijft 32.12. Vóór de bevordering ontving de man 33.44,
na de bevordering krijgt hij 32.12, zoodat de gemeente een
extra toelage moet geven van ƒ1.32 op het oude loon; wan
neer het maximum in deze loongroep bereikt is bedraagt het
bruto-loon 36.gaat af 872% is 3.06, zuiver loon ƒ32.94
en moet dan nog 33.44 min 32.94 is 0.50 als extra
toelage ontvangen om hetzelfde loon te krijgen als voor zijne
promotie, een schadepost dus, welke blijft bestaan totdat de
man den gemeentedienst verlaat.
Indien de toestand van de gemeentefinanciën inderdaad
ingrijpen noodzakelijk maakt, dan moet men eenvoudig, gelijk
dat door een der leden van het Dagelijksch Bestuur in een
ander college is gezegd, zeggen, dat de loonen van ambte
naren en werklieden te hoog zijn en voorstellen de loonen
der werklieden te verlagen, maar dan moet men niet met
dergelijke voorstellen als dit komen, waarmede men eigenlijk
schuilevinkje wil spelen en den schijn wil wekken alsof men
ook iets wil doen. Spreker zal zijn stem aan dit voorstel
niet geven.
De heer Kooistra wil ook iets zeggen ter bestrijding van
dit voorstel, al vreest hij dat het weinig zal baten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders lijkt zeer
zacht, zeer aangenaam voor die menschen, die het gaarne die
richting zien gaan, maar het is toch niet zoo'n licht en zacht
voorstel voor de ambtenaren. Er zit in een »glijsysteem",
waarvan spreker reeds een vorige maal gesproken heeft bij
de behandeling van het voorstel betreffende den achturigen
werkdag. Er zit in het systeem, dat de arbeiders in het
algemeen naar beneden gedrukt moeten worden en dat de
voordeelen, welke de arbeiders in 1918 verkregen hebben,
toen door de vrees van de machthebbers, hun nu weder
ontnomen moeten worden. Telkens wordt den arbeiders een
stukje recht ontnomen.
In het algemeen heerscht bij de menschen het idee, dat de
ambtenaren het zoo bijzonder goed hebben en dat zij absoluut
niet te denken hebben aan den dag van morgen.
Spreker verwijst in dit verband naar een artikel in »De
Telegraaf" van 12 Juni j.l., dat handelt over armoe en woeker
waarvan de ambtenaren zooveel te lijden hebben, juist ten
gevolge van de geringheid van het salaris. Het loon wordt
door moeder de vrouw opgemaakt; men richt zijn levens
wijze, zijn uitgaven, zijn alles in naar het te ontvangen loon
en, waar de ambtenaren een vast salaris hebben, wordt er
altijd gezegdvast salaris is vaste armoede. En om nu te
bewijzen, dat de ambtenaren het vóór den oorlog niet zoo
overdreven goed hebben gehad de reactie wil hen naar
den toestand van dien tijd terugbrengen wil spreker een
stuk uit »De Telegraaf" voorlezen, waaruit blijkt hoe een
hoofdambtenaar in 1914 de dupe is geworden van woekeraars,
tot wie hij zich noodgedwongen moest wenden. Die hoofd
ambtenaar nam een voorschot op van ƒ600.en moest na
enkele maanden bij een tweede bank aankloppen. Daarna
zette hij het eerste voorschot in een tweede om. Noodge
drongen moest hij eerst cessie van zijn salaris doen en toen
hij vastliep en voor zijn financiëelen ondergang stond, had hij
van zijn inkomen van ƒ400.per maand de helft alleen
voor de aflossing noodig. Toch was deze man in geen enkel
opzicht een doordraaier of iemand, die roekeloos omsprong met
zijn geld; huiselijke omstandigheden hadden een voorschot
geëiscbt, een voorschot, hetwelk hij onmogelijk elders wist te
krijgen.
Zoo gaat het in de ambtenaarswereld toe. Als regel zit men
op zwart zaad en, gebeurt er een ongelukje of wordt men
door ziekte getroffen, dan moet men bij banken terecht
komen, waar men op een onbehoorlijke wijze wordt afgezet.
In »l)e Telegraaf" kan mén lezen, dat 10% der ambtenaren
van zulke banken moet gebruik maken. Spreker heeft dit
persoonlijk ook ondervonden, omdat vóór 1914 zijn salaris
geheel onvoldoende was.
Houdt men aan dit glijsysteem vast, dan zal dat voor de
ambtenaren zeer nadeelig zijn, want spreker is overtuigd,
dat het bij dit zoetsappig voorstel van Burgemeester en Wet
houders niet zal blijven. Men dreigt een gevaarlijk pad op
te gaan en daarom hoopt spreker, dat de Raad dit voorstel
niet zal aannemen. De traktementen zijn van zoodanigen aard,
dat pensioensbijdragen er niet af kunnen.
De heer Zuidema acht het loonvraagstuk in het algemeen
verre van gemakkelijk. Het is niet gemakkelijk om te bepalen,
hoe hoog het loon moet zijn. In het algemeen kan men
zeggen, dat een rechtvaardig en billijk loon moet betaald
worden, maar er is geen peilschaal, waarop men kan aflezen,
hoe hoog het moet zijn.
Nu zijn er verschillende omstandigheden, waarmede rekening
gehouden moet worden bij de bepaling van het loon. Vooreerst
is te denken aan den algemeen geldenden loonstandaard.
Men kan rekening houden met de loonen, welke in de
particuliere bed rijven betaald worden. Daarop wordt dan ook
altijd gewezen, als de loonen in de particuliere bedrijven
omhoog gaan, maar omgekeerd, wanneer de loonen in de
particuliere bedrijven omlaag gaan, zou het niet billijk zijn
om de loonen van het gemeentepersoneel op hetzelfde peil
te houden. De heer Schaper, een van de voormannen van de
S. D. A. P., heeft zich ook in dienzelfden geest uitgelaten.
Overigens verkeert het overheidspersoneel uit anderen hoofde
reeds in een bevoorrechte positie; bij ontslag heeft het recht
op wachtgeld of pensioengevaar voor werkloosheid bestaat
er niet.
Wanneer men verder rekening houdt poet wat andere
gemeenten en ook het Rijk doen, dan kan niet gezegd worden,
dat het onbillijk is om hier van het gemeentepersoneel een
kleine bijdrage te vragen voor de gemeentekas. Het ware
nog iets anders, wanneer de gemeentefinanciën van Leiden
in uitstekenden toestand verkeerden, maar dat is niet zoo;
integendeel, ze verkeeren in een bijzonder ongunstigen toestand.
De Raad mag een woord van hulde richten tot het college,
omdat het daarmede rekening houdt en alle maatregelen treft,
welke te treffen zijn om de gemeentefinanciën in een beteren
toestand te brengen.
Spreker kan als anti-revolutionair, die voorstander is van
een billijk loon, dus geen aanmerking maken op het voorstel
van Burgemeester en Wethouders. Hij kan het ook niet,
omdat hij ook gaarne tot de democraten gerekend wil worden.
De heer Witmans. 01
De heer Zuidema kan begrijpen, dat dat den heer Witmans
genoegen doet. Spreker heeft speciaal gedacht aan den heer
Witmans. Spreker kreeg dezer dagen toevallig in handen
enkele advertentiën uit den tijd, toen de heer Witmans nog
geen lid van den Raad was, en daarin wordt gezegd door
den heer Witmans, dat de kiezers behoorden te stemmen op
de democraten; er zaten in den Raad wel liberalen, anti
revolutionairen, sociaal-democraten en Roomsch-Katholieken,
maar die hebben allen niets voor de gemeente gedaan; dat
konden alleen de democraten.
Men heeft voorts verschillende advertentie's geplaatst, waarin
werd gezegd dat de belastingen te Leiden zoo hoog waren
en dat daaraan een eind moest komen, hetgeen dan alleen
de democraten zouden kunnen teweegbrengen. Indien men
echter de belastingen wil verlagen, dan moet men stemmen
vóór voorstellen, welke dat mogelijk maken, maar de heer
Witmans heeft in de vorige vergadering zijn stem onthouden
aan een voorstel, waarbij het over een zachteren maatregel
ging dan bij dit voorstel. Spreker hoopt, dat hij nu een ander
standpunt zal innemen.
Tegenover het roerend verhaal, dat de heer Kooistra uit
»De Telegraaf" heeft voorgelezen wil spreker een paar aanha
lingen doen uit »Het Volk". De heer Schaper heeft in »Het
Volk" geschreven, dat, wanneer tegenover de loonen, in de