MAANDAG 14 JULI 1924. 165 dat slechts zij worden afgevoerd, die geen pogingen hebben gedaan om werk te vinden. 2°. sub te doen vervallen". De beraadslaging wordt geopend. De heer van Stralen herinnert eraan, dat, toen deze aangelegenheid in de vorige vergadering besproken werd, hij het denkbeeld aan de hand gedaan heeft dat Burge meester en Wethouders nog eens met de organisatie's zouden gaan spreken ten einde aldus te komen tot een oplossing, welke ook voor de organisatie's te aanvaarden was. Het ging toen hoofdzakelijk over het uitschakelen van bepaalde personen, o. a. personen, die een jaar achtereen ondersteuning hadden genoten. Toen spreker bij die gelegenheid zeide, dat hij zich er mede zou kunnen vereenigen, dat van personen, die een jaar achtereen werkloos waren geweest, nauwkeurig werd nagegaan of zij ook pogingen gedaan hadden om werk te vinden, maakte de heer Heemskerk een gebaar alsof hij wilde zeggenneen, die menschen mogen niet uit de ondersteuning worden uit geschakeld. Dat was een mooi gebaar: heden zal kunnen blijken, in hoever dat gebaar ernst is geweest. Volgens het nieuwe art. 12 van het Reglement zal voortaan geen uitkeering meer verstrekt worden aan personen, die een jaar achtereen steun hebben genoten. Spreker wenscht zich daartegen te verzetten. Er mogen personen zijn, wat spreker gaarne toegeelt, die van het steun trekken langzamerhand een beroep hebben gemaakt, de groote meerderheid der onder steunde arbeiders doet dat niet. Het staat vast, dat er tal van arbeiders zijn, die zeer langen tijd achtereen werkloos geweest zijn zonder dat zij er in zijn kunnen slagen om ander werk te vinden. Het gaat nu toch niet aan om dergelijke menschen aan hun lot of aan het Burgerlijk Armbestuur, wat vrijwel op hetzelfde nederkomt, over te laten. Tot die categorie arbeiders behooren o. a. tal van typografen, personen in het algemeen niet geschikt, als gevolg van hun lichamelijke gesteldheid, om in andere takken van bedrijf werk te aanvaarden. Deze menschen zullen, als dit artikel ongewijzigd wordt gehandhaafd, automatisch uit de onder steuning worden geschrapt. Dat zou spreker gaarne willen voorkomen; hij zou de mogelijkheid willen scheppen, dat dergelijke menschen, als bleek dat zij ernstig naar werk hadden gezocht, alsnog hun ondersteuning behielden, als zij een jaar hadden getrokken. Verder wenscht spreker te doen vervallen de bepaling van f, welke hij nog gevaarlijker acht dan die van c. Volgens f zouden degenen, die moeten worden geacht, niet meer aan het werk te zullen komen in den bedrijfstak, waarin zij geregeld gewerkt hebben, van verdere ondersteuning worden uitgesloten. Spreker neemt de bouwvakarbeiders en grond werkers als voorbeeld. Velen onder hen hebben reeds ge- ruimen tijd geen werk kunnen vinden en nu bestaat het gevaar, dat bij handhaving van f de Commissie aanneemt, dat die menschen tot die categorie behooren. In den tijd van de hoog-conjunctuur in de bouwbedrijven hebben die menschen, die vroeger in de fabiieken werkten en daar werkloos kwamen, zich op die bedrijven geworpen. Konden zij thans weer werk vinden in de fabrieken, dan zou spreker geen bezwaar hebben hen te schrappen, maar, zoolang dat het geval niet is, mag men hen niet aan hun lot overlaten. Deze bepaling acht spreker overbodig en schadelijk voor de werkloozen. Spreker wijst er ten slotte nog op, dat te Amsterdam een oplossing is gevonden om werkloozen, die een jaar zijn onder steund, alsnog in de steun verleening te doen blijven. Er is daar namelijk een Commissie van beroep voor dat doel ingesteld. Spreker zou gaarne zien, dat de Wethouder de toezegging deed een poging in die richting te zullen doen. De heer Sanders zegt, dat die beide bepalingen in het Reglement zijn gekomen geheel overeenkomstig de zeer positieve voorschriften van den Minister. Zijne Excellentie schrijft in de toelichting op zijn reglement, dat hij thans be paald heeft, dat geen uitkeering volgens de crisisregeling meer verleend mag worden aan diegenen, die een jaar uit een werkloozenkas en/of steunregeling hebben genoten, zonder in dien tijd tenminste één maand te hebben gewerkt. In het daarbij gevoegd ontwerp-reglement staat ook een dergelijke bepaling, welke is overgenomen door de Steun- commissie en wel op grond hiervan, dat de Minister het zeer positief voorschrijft. Ook heeft de Minister een zeer positief voorschrift gegeven ten opzichte van degenen, die geacht moeten worden niet meer aan het werk te zullen komen in een bedrijf, waarin zij geregeld gewerkt hebben. Hiervoor is een zeer goede grond; wanneer dergelijke bepaling niet bestond dan zou men eigenlijk den toestand krijgen, dat degenen, die in hun vak niet meer te werk gesteld kunnen worden, pensioen krijgen. Spreker meent dus aan den Raad de aanneming van het voorstel vari den heer van Stralen té moeten ontraden. De heer Heemskerk begrijpt, dat de commissie van steun verlening haar voorstel geformuleerd heeft overeenkomstig de beschikking van den Minister, maar toen er sprake van was om eventueele wijzigingen over te laten aan de com missie, heeft de Wethouder gezegd, dat elk geval individueel behandeld zou worden. Met bet oog daarop wil spreker vragen: indien er omstandigheden zijn, welke voor de com missie aannemelijk maken, dat op gronden van rechtvaar digheid individueel van deze voorschriften zou moeten worden afgeweken, hoe denkt de commissie dan te handelen? Er kunnen toch omstandigheden zijn, waaronder het voor werk loozen niet mogelijk is om aan de hier gestelde bepalingen te voldoen, ten gevolge waarvan zij dan aan armoede prijs gegeven zouden zijn. Gaarne vernam spreker, of dit punt reeds bij den Wet houder een onderwerp van overweging heeft uitgemaakt. De heer Sanders kan mededeelen, dat deze quaestie door hem op het Departement besproken is. Er kunnen inderdaad gevallen zijn, waarin het gewenscht en noodig zal zijn om een uitzondering te maken, en aan het Departement is aan spreker dan ook het advies gegeven, dat elke uitzondering, welke de commissie zou wenschen te maken, aan het oordeel van het Departement zou worden voorgelegd. De Voorzitter zegt, dat het geheel onmogelijk is om in deze beroep toe te laten op Burgemeester en Wethouders. Het is verreweg verstandiger om te werk te gaan, zooals de heer Sanders heeft medegedeeld. Dan kan iedereen aan zijn recht komen. De heer Elkerbout acht niet juist hetgeen de Wethouder gezegd heeft omtrent het krijgen van een pensioen door werkloozen. Wanneer iemand uitkeeringen heeft gekregen, ook uit de werkloozerikas, dan zal hij, als hij opnieuw werkloos wordt, weder ondersteuning ontvangen, maar hij moet dan eerst zekeren tijd gewerkt hebben. Als zoodanig kan er geen sprake zijn van een pensioen. Heeft hij niet gewerkt, dan krijgt hij geen uitkeering. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer van Stralen wordt met 18 tegen 9 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren van Hamel, Huurman, Splinter, van der Reijden, Oostdam, Heemskerk, Bergers, Spendel, Coster, Eerdmans, van der Wall, Zuidema, Mulder, Meijnen, Sanders, Wilmer, Eikerbout en Wilbrink. Vóór stemmen de heeren van Stralen, Dubbeldeman, Kooistra, van den Heuvel, Baart, Groeneveld, van Eek, Verwey en Witmans. (Mevr. Dietrichde Rooy en de heeren van Rosmalen en Knuttel hadden de vergadering inmiddels verlaten.) XLIV. Voorstel in zake het aanbrengen van verschillende veranderingen in het openbaar lager onderwijs, in verband met de laatste wijziging der Lager Onderwijswet 1920 en tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbouwing van de schoolgebouwen aan de Vrouwenkerksteeg en de Boommarkt. (Zie Ing. St. No. 207.) Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende adressen en het door den heer Verwey ingediend voorstel, luidende: „Ondergeteekende stelt voor de behandeling van punt 44 van de raadsagerida uit te stellen tot een volgende vergadering, op grond dat deze voorstellen tot reorganisatie van het Lager Onderwijs van zoodanigen ingrijpenden aard zijn, dat zij niet wel mogelijk in de enkele dagen, die liggen tusschen de verschijning dezer voorstellen en de openbare behandeling, kunnen worden overzien." De Voorzitter zegt, dat de punten 38, 39 en 40 der agenda reeds zijn aangehouden, terwijl punt 26 te zijner tijd ook weer in behandeling komt. Overgebleven is thans nog punt 44, het voorstel betreffende de reorganisatie van het lager onderwijs. Spreker stelt voor dat aan te houden. De wet, waarvan dit voorstel een uit vloeisel is, is 30 Juni in de Eerste Kamer aangenomen. Die wetswijziging is in alle couranten besproken, zoodat het hier een algemeen bekende kwestie geldt. Op dit punt doen aller lei verhalen de ronde en spreker zou daarom den leden in overweging willen geven eens in de Handelingen van de Eerste Kamer na te lezen wat Minister de Visser heeft gezegd, o. a. over het aantal leerlingen per klasse. Men houdt nog te veel den toestand van 1923 voor oogen, maar volgens het nieuwe Bouwbesluit kunnen veel meer leerlingen in een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 23