164 MAANDAG 14 JULI 1024. De heer Knuttel doet opmerken, dat uit de redevoeringen van den Wethouder en van den Voorzitter wel blijkt, dat de werkloozen hier geheel volgens de regelen der kunst worden naar den kelder geholpen. Nu zegt de Voorzitter wel, dat men naar den Minister moet gaan, maar hij weet even goed' als spreker, dat bij den Minister niets is te bereiken en dat men daar, of men Kamerlid is of niet, met een kluitje in het riet wordt gestuurd. De Gemeenteraad zou althans een daad doen door te zeggen: wij betalen de bestaande normen toch! Spreker blijft overtuigd, dat de arbeiders, die weer een lesje hebben gekregen in de nuttige werking der democratie, welke over alle kunstjes beschikt om hen bet loodje te laten leggen, zeiven krachtig zullen moeten optreden en de macht van het aantal moeten doen gelden, teneinde de wijze, waarop het thans gaat, stop te zetten. Wat betreft den propagandistischen kant, welke aan deze zaak zit, inderdaad is het eenige wat men voor de werkloozen op dit oogenblik kan doen propaganda maken, aan hen laten zien hoe met hun belangen wordt omgesprongen en hen wakker schudden. De Voorzitter geeft den heer Knuttel, die de gemeente toch wil laten betalen, ook al hebben Gedeputeerde Staten en de Kroon niet goedgevonden, dat de noodige gelden daar voor op de begrooting werden gebracht, in overweging, de Gemeentewet eens te bestudeeren. Indien gebeurde wat de heer Knuttel wilde, zouden de leden van het College van Burgemeester en Wethouders die gelden uit eigen zak moeten bijpassen. De heer Wilbrink herinnert er aan, dat toen sprake was van het in het leven roepen van een Commissie voor de Steunverleening, door den heer Baart is aangevoerd, dat, indien er zulk een Commissie was, al die zaken betreffende de werkloozenzorg buiten den Raad konden blijven. Het blijkt echter, dat de heer Baart nu toch geen enkele ge legenheid laat voorbijgaan om die zaken hier ter sprake te brengen. Spreker protesteert er verder tegen, dat de heer Baart, die zeer goed weet dat de besprekingen in de Commissie voor de Steunverleening van huishoudelijken aard zijn, blijkbaar aan den heer van Stralen heeft medegedeeld wie in die Commissie aan de vaststelling van de nieuwe steunregeling hebben medegewerkt. Dat is ongepast en op die manier wordt het voor de andere menschen moeilijk met die ver tegenwoordigers der arbeiders in dergelijke commissie's zitting te nemen en samen te arbeiden. Als in deze zaak voor de heeren van Stralen en Baart geen propaganda zit, begrijpt spreker er niets meer van, vooral waar eerstgenoemde thans reeds een beroep deed op de kiezers tegen het volgende jaar. Spreker hoopt voor het maken van zulke propaganda gespaard te blijven. De heer van Rosmalen zegt, dat hij altijd zelfstandig staat, wat het uitbrengen van zijn stem aangaat, en dat hij zich had voorgenomen te stemmen vóór het voorstel van den heer van Stralen, maar dat hij niet gedwongen wil worden, zooals de heer van Stralen in zijn voorlaatste rede heeft willen doen, en daarom op dat voornemen terugkomt. De heer Zuidema zegt een andere opvatting van de demo cratie te hebben dan blijkbaar in sociaal-democratische kringen bestaat. Het algemeen kiesrecht is volgens den heer van Stralen een vrucht van de democratie, maar spreker herinnert zich, dat bij een bekende gelegenheid een groot man in de S. D. A. P. gezegd heeft, dal het beter is om de stemmen niet meer te tellen maar om ze te wegen. Voor dergelijke democratie gevoelt spreker niet veelhij heeft een anderen maatstaf. Spreker moet er .verder tegen opkomen, dat hetgeen hij gezegd heeft door den heer van Stralen precies omgekeerd wordt. Hij heeft niet gezegd, dat het in het belang van de werkloozen noodig is, dat de uitkeering verlaagd wordt. Dat is niet de manier, waarop de dingen hier besproken moeten worden. Dat men hier te doen heeft met een propagandistisch betoog van de zijde van de heeren van de overzijde, is buiten twijfel. Zoo zijn in »Het Volk" van Vrijdag j.l. de werkloozen opge roepen geworden om hedenavond hier te zijn omdat dan deze zaak aan de orde zou komen. De werkloozen hebben daaraan echter geen gevolg gegeven; zij beginnen langzamerhand te begrijpen, dat zij gebruikt worden voor partijdoeleinden. De heer van Stralen zegt: een van de vruchten van onze actie is toch, dat de georganiseerde werkloozen zijn onttrokken aan de noodlottige zorg van het Burgerlijk Armbestuurmaar hij zal zich herinneren, dat hier kort daarna erop aangedrongen is om de uitkeering van het Steuncomité te veranderen, omdat sommigen bij het Burgerlijk Armbestuur in betere conditie waren. Toen was blijkbaar het optreden van het Burgerlijk Armbestuur niet zoo noodlottig. Spreker is het ermede eens, dat de nood in de gezinnen der werkloozen groot kan zijn, en vindt het zeer goed, wanneer de heer van Stralen er met zooveel warmte over spreekt; maar de werkloozen zouden er toch meer aan hebben wanneer de heeren iets voor hen deden in plaats van voortdurend over de werkloozen te zitten pratendaarvan worden ze niet beter. In andere kringen doet men wel wat voor de werkloozen. Dit is misschien in strijd met de democratie, welke de heeren er op na houden, maar het gaat hier om de belangen der werk loozen en die hebben meer aan daden dan aan woorden. De heer Baart wil nog iets zeggen naar aanleiding van de opmerkingen van de heeren Heemskerk en Zuidema. Eerstgenoemde zeide, dat hem bekend was dat aan de organisatie's door den Minister was medegedeeld, dat de steun- norm verlaagd moest worden. De heer Zuidema tapte uit hetzelfde vaatje en meende, dat, waar zelfs de organisatie's niet in staat zijn de uitkeeringen op het oude peil te handhaveD, het gemeentebestuur dat zeker niet kan. De zaak staat anders. De organisatie's zouden, waar de uitkeeringen individueel zijn, niet in staat wezen zelfstandig de zaak te financieren, in ver band met de groote werkloosheid, en daarom zijn zij genood zaakt zich bij een verlaging der normen, door de Regeering voorgeschreven, neer te leggen, maar de gemeente staat er anders tegenover; zij is wel in staat om, al krijgt zij geen subsidie, de bedragen van ƒ13.50 en ƒ1.50 aan de werkloozen uit te keeren. Aan den heer Wilbrink, die zich er over verbaast, dat spreker aan den heer van Stralen mededeelingen heeft' gedaan over het verhandelde in de Commissie voor de Steunverleening, antwoordt spreker dat hij in die Commissie zitting heeft als vertegenwoordiger van zijn vakcentrale en als zoodanig zich verplicht rekent van de besprekingen in en de besluiten van die Commissie mededeeling te doen in de algemeene leden vergadering en in de bestuursvergadering der vakcentrale. Bij de christelijke vakcentrale's gaat het blijkbaar zoo niet, want, als dat wel het geval was, zouden haar vertegenwoor digers in de Commissie wel een andere houding hebben aan genomen. De bewering van den heer Sanders, dat spreker heeft geweten, dat een poging is gedaan om den Minister op zijn besluit te doen terugkomen, is onjuist. De heeren van de overzijde, die van den kant van de sociaal-democraten altijd steun krijgen, wanneer zij iets voor de arbeiders doen, en nooit het verwijt naar het hoofd krijgen dat zij propaganda willen maken, richten dat verwijt wel tot spreker en de zijnen, als dezen voor de belangen der arbeiders opkomen. Spreker zou den heeren in overweging willen geven eens eenige weken te beproeven van 13.50 -f- 1.50 per kind te leven. Hij is overtuigd, dat als in den Raad meerdere arbeidersvertegenwoordigers zitting hadden, die aan den lijve hadden gevoeld wat dat beteekent, hier wel een andere toon zou worden aangeslagen en wel een poging zou worden gedaan om de normen te doen handhaven. De heer Elkerbout verklaart, dat het hem verbazend ge makkelijk gemaakt is om zijne houding te bepalen. Er is gezegd, dat de Christelijke arbeiders in de commissie zich verklaard hebben voor het voorstel. Men verwacht dus niet anders dan dat de zaak ook voor spreker zoo staat. Spreker wil wel zeggen, dat, indien men er niet toe genoodzaakt werd door de beschikking van den Minister, hij zich per se daartegen zou verklaard hebben. Noodgedwongen ziet hij zich dan ook verplicht om tegen het voorstel van den heer van Stralen te stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer van Stralen wordt met 19 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren van Hamel, Huurman, Splinter, van der Reyden, Oostdam, Heemskerk, Bergers, Spendel, Coster, Eerdmans van der Wall, Zuidema, Mulder, Meynen, Sanders, van Rosmalen, Wilmer, Eikerbout en Wilbrink. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Dubbeldeman, Kooistra, van den Heuvel, Baart, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Verwey, Witmans en Mevrouw Dietrichde Rooy. De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de door den heer van Stralen ingediende motie, luidende »De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit de Commissie voor Steunverleening te verzoeken in het Regle ment voor de Steunverleening zoodanige wijziging aan te brengen, dat 1°. bij afvoering van de steunverleening wegens het be paalde bij artikel 12 sub c, voor de betrokken vakvereeni- ging of werklooze beroep openstaat, zoodat er zekerheid is,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 22