112 adres gegeven voorstelling juist, dan had de pachter er op bedacht moeten wezen, dat de overeenkomst werd gesloten voor 5 jaren met recht van optie van den pachter voor een gelijk aantal jaren, en dus na een zeker aantal jaren zou afloopen. Ten slotte voert de heer van Ulden aan, dat de jaren 1919 tot 1923 hem een verlies hebben opgeleverd en dat de nieuwe pachter thans profiteert van de inrichting der terreinen. Wat het eerste punt betreft, herhaaldelijk heeft de pach ter bij zijn menigvuldige verzoeken om verhooging van de pachtsom getracht zulks aan Uwe Vergadering aan te toonen; wij meenen daarom ten deze te mogen verwijzen naar onze daaromtrent uitgebrachte praeadviezen en de hem tusschentijds toegestane verhoogingen der pachtsom. Hoewel, gelet op de omstandigheden, waaronder den pachter het nieuwe terrein ter beschikking werd gesteld, de al of niet gunstige uitkomsten van het bedrijf geen invloed mogen hebben op de beslissing van het onderhavige verzoek, zoo meenen wij er toch even op te moeten wijzen, dat de pachter van zijn bovengenoemd recht van optie, dat gepaard ging met een vermindering der pachtsom, volkomen vrijwillig gebruik heeft gemaakt, waaruit mag worden afgeleid, dat de vooraf gaande jaren voor hem toch niet zoo geheel onvoordeelig zijn geweest. En wat betreft de omstandigheid, dat de nieuwe pachter zou profiteeren van de inrichting van het terrein, waarvan adressant de helft der kosten heeft betaald, wij vermoeden, dat eerstgenoemde zijn inschrijvingssom heeft bepaald in verband met de bepalingen van de pachtovereenkomst (waartoe behoort de beschikbaarstelling van hetbaggerterrein) en dat dus van een profiteeren van den nieuwen pachter in den door verzoeker bedoelden zin geen sprake kan zijn. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Eabricage, in overweging op adressant's verzoek afwijzend te beschikken. Aau den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Kaad der Gemeente Leiden. Geeft eerbiedig te kennen: Petrus van Ulden, thans zonder beroep en wonende te Leiden Hooge .Rijndijk No. 96; dat hij vele jaren lang pachter is geweest van het vuilnis en baggerwerk der gemeente Leiden; dat hij zijn bedrijf heeft uitgeoefend op de terreinen in de Waard totdat in 1914 door een verordening der Gemeente Leiderdorp dit bedrijf werd verboden; dat, toen de Gemeente hem een ander terrein als bagger- terrein heeft aangewezen gelegen aan de Zijl bij de Stink sloot, onder bepaling, dat ondergeteekende zou betalen ƒ250. huur per jaar en de helft zou bijdragen in de kosten van inrichting, welke helft bedroeg 2314.491 (zie ingekomen stukken Gemeenteraad 1914 No. 131 pag. 85); dat hij die last op zich genomen heeft in de overweging, dat hij nog vele jaren pachter zou blijven en dat hij uit zijn bedrijf die kosten zou kunnen betalen; dat echter de jaren 1919 tot 1923 hem een verlies hebben opgeleverd door de stijging der loonen van zijn werklieden en hij bovendien dit jaar geen pachter meer is; dat de nieuwe pachter thans profiteert van de inrichting der terreinen, waarvan ondergeteekende de helft heeft betaald dat het alleszins billijk zou zijn hem thans dit bedrag terug te geven; dat wel kan worden aangevoerd, dat hij zich contractueel verbonden heeft en volstrekt niet met zekerheid kon rekenen op voortduren der pacht, maar dat toch de Baad van Leiden zeker met de billijkheid mag rekenen vooral omdat de latere jaren hem een verlies hebben opgeleverd. Bedenen waarom hij zich wendt tot Uw Baad met eerbiedig verzoek te bepalen, dat hem zal worden teruggegeven de zoo even vermelde som van ƒ2314.491. 'tWelk doende enz., P. van Ulden. Leiden, den Juni 1924. N°. 190. Leiden, 4 Juli 1924. Met het voorstel van de meerderheid van Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, vervat in hun hierachter afgedrukt schrijven, om n.l. de jaarlijksche vergoeding voor het gebruik van den gemeentegrond zoowel voor de hoofdgasbuizen als voor de hoofdkabels der Electri- teitsfabriek te bepalen op 0.75 per strekkenden meter, in plaats van op resp. 1.en 0.25 per strekkenden meter, kunnen wij ons op grond van de door haar aangevoerde motieven volkomen vereenigen. Onder mededeeling, dat het ons gewenscht voorkomt, dat deze nieuwe regeling van 1 Januari 1925 af zal gelden, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende: VERORDENING, tot wijziging van de verordening van 17 December 1914 (Gemeenteblad No. 32), houdende reglement op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit te Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 25 September 1919 (Ge meenteblad No. 41). Artikel I. In artikel 25, tweede lid van bovengenoemde verordening wordt in plaats van 1.en 0.25" resp. gelezen „ƒ0.75" en 0.75". Abt. II. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1925. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 13 Juni 1924. Wij hebben de eer het volgende onder Uw aandacht te brengen Artikel 25 van de verordening, houdende reglement op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, bepaalt, dat door de Fabrieken aan de gemeente jaarlijks wordt vergoed voor het gebruik van den ge meentegrond voor hoofdgasbuizen 1. voor hoofdkabels 0.25 per strekkenden meter. voor klokkenkabels 0.05 Deze retributie wordt berekend naar de lengten der hoofdgasbuizen en hoofdkabels, gelegd op 1 Januari van het betreffende kalenderjaar. De retributie per strekkenden meter hoofdkabel is zooveel minder dan de retributie per strekkenden meter hoofd gasbuis, omdat bij de stichting van de Electriciteitsfabriek de overweging heeft gegolden, dat het niet wenschelijk was een jong bedrijf even zwaar te belasten als een reeds zoo veel langer bestaand en een zich gunstig ontwikkelend bedrijf. De sterke groei der Electriciteitsfabriek, voornamelijk gedurende de laatste jaren, heeft evenwel geheel andere toestanden in het leven geroepen en zooals blijkt uit het vol gende overzicht, bestaat een groot verschil tusschen het bedrag voor retributie per afgeleverden M.3 en per afge leverde K.W.U. Retributie per M.3 en K.W. IIgedurende 1920, 1921, 1922 en 1923. 1920 1921 1922 1923 67.936.— 72.573.— 75.820.— 75.464.— 10.385.853 11.430.289 11.952.838 12.476.358 0.65 0.64 0.64 0.605 20.021.05 23.980.55 25.128.05 25.455.25') 11.264.637 12.499.336 14.048.218 16.662.874 0.18 0.186 0.18 0.152 Waar de Gasfabriek grootere moeilijkheden ondervindt om tot lagere tarieven te geraken dan de Electriciteits fabriek, terwijl bovendien de geldende tarieven voor elec triciteit in verhouding tot de geldende tarieven voor gas gunstiger zijn, is er alle reden om de bevoorrechte positie van de Electriciteitsfabriek ten opzichte van het totaal bedrag der door de Lichtfabrieken verschuldigde retributie te herzien. Bij deze herziening zou dan gestreefd kunnen worden naar een voor beide bedrijven meer gelijkmatigen druk per afgeleverde eenheid. Daartoe zou dus de retributie per strekkenden metèr hoofdgasbuis zijn te verminderen, terwijl per strekkenden meter hoofdkabel het bedrag dient te wor den verhoogd. Tot zoover heerscht in onze Commissie omtrent deze GAS. ELECTRIOl T E l T. Jaar. Retributie gulden. Afgeleverd M 3 Retributie per M 3 cent. Retributie gulden. Afgeleverd K.W.U. Retributie per K.W.U. cent. J) Exclusief klokkenkabel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 4