MAANDAG 16 JUNI 1924.
137
bekend gemaakt, niet minder dan 32U0 personen vrijstelling
van belasting hebben gevraagd, om de eenvoudige reden dat
zij niet in staat waren de belasting te voldoen. Wellicht zijn
er onder die 3200 ingezetenen menschen, die behooren tot
den arbeidenden stand en die op grond van de moeilijkheden,
welke zij voortdurend ondervinden, de noodzakelijkheid van
den voorgestelden maatregel inzien. Er komt bij, dat dit olïer,
dat van de werklieden wordt gevraagd, voor hen geen finan-
ciëele schade beteekent.
Men heeft verschillende cijfers omtrent de resultaten van
de Lichtfabrieken genoemd, maar daarbij wordt vergeten mede
te deelen, dat tevens overwogen wordt om de prijzen van de
producten te verlagen onlangs zijn de prijzen van het gas
reeds verminderd waardoor eventueel de winsten aan
merkelijk zullen worden gereduceerd. Het is dus de vraag of
men de Lichtfabrieken altijd wel als voorbeelden zal kunnen
stellen. Bovendien dient men in het oog te houden, dat er
ook diensten zijn, bijvoorbeeld de gemeentelijke geneeskundige
dienst, die aan de gemeente geld kosten. Geeft men aan den
eenen kant uit, dan mag men aan den anderen kant ook
wel verdienen, aangezien de ingezetenen anders meer belasting
zullen hebben te betalen en bet genoemde getal van 3200
in de toekomst wellicht zal verdubbelen.
Met belangstelling heeft spreker van den heer Heemskerk
de mededeeling vernomen, dat al de organisatie's behalve de
twee uiterst linksche accoord gingen met de invoering van
de nieuwe regeling op 1 Januari 1925, omdat daaruit de
conclusie valt te trekken, dat in het georganiseerd overleg
overeenstemming was verkregen met uitzondering van die
twee organisatie's ten aanzien van de invoering van de
48-urige werkweek.
Toch gevoelt spreker, dat er iets in zit dat feitelijk wel
voor eenige wijziging vatbaar zou zijn. Zoo zou er wel aan
leiding zijn om ten aanzien van de continu-bedrijven, omdat
men daar natuurlijk in ongunstiger omstandigheden werkt
dan in andere bedrijven, een zekere uitzondering te maken.
Voor die bedrijven zou men wellicht de 45-urige werkweek
met een drieploegenstelsel kunnen invoeren, en gaarne zou
spreker van den Wethouder vernemen, of daarvan iets tot
stand zou kunnen gebracht worden.
Dan nog iets naar aanleiding van het ingekomen adres van
den Straatmakersbond.
Er is gezegd, dat de menschen in het algemeen genomen
in hun loon geen schade zullen ondervinden ingevolge de
nieuwe regeling. Nu verkeeren de straatmakers in een eenigs-
zins bijzondere positie. Die menschen werken vrij algemeen
in tarief per M2. Wanneer men de werkweek brengt op 48
uren, dan zou het logisch gevolg daarvan zijn, dat zij meer
zouden verdienen, maar dat kan niet, om de eenvoudige reden
dat, toen de 45-urige werkweek is ingevoerd, de regeling
gemaakt is dat zij voor de 45 uren evenveel zouden krijgen
als voor den vroegeren langeren arbeidstijd. Blijft men hun
hetzelfde loon uitkeeren, dan zal er voor hen een verminde
ring van het tarief intreden, want zij kunnen uit het tarief
klaarblijkelijk niet meer halen dan op het oogenblik het
geval is.
Spreker zou dan ook gaarne van den Wethouder vernemen,
dat hij het tarief van de straatmakers intact zal laten.
De heer van der Wall wil naar aanleiding van de op
merking van den heer Eikerbout, dat 3200 personen zich tot
den Ontvanger gewend hebben om vermindering van belasting,
zeggen, dat hem dat wel wat overdreven voorkomt en dat het
allicht eenige duizenden personen minder zijn geweest.
Spreker kan begrijpen, dat men zich van zekere zijde verzet
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, want
er wordt hier een gering offer gevraagd en men leeft in een
tijd, dat men over het algemeen wel zijn rechten kent maar
niet altijd zijne verplichtingen.
De heer Baart zegt, dat het percentage van de inkomsten
belasting hier niet zoo hoog is, maar men moet niet vergeten,
dat er b.v. ook nog geheven wordt een belasting op het
bedrijf, die buitengewoon onsympathiek is, zoodat men wel
mag aannemen, dat alle bronnen van inkomsten feitelijk
uitgeput zijn. Het is dus alleszins tijd, dat omgezien wordt
naar andere middelen om aan geld te komen en wel door
besnoeiing der uitgaven, wat inderdaad noodzakelijk is, gezien
den slechten financiëelen toestand van de gemeente. Men dient
zich at te vragen wat in het belang van de gemeente nood
zakelijk is. Zooals de heer Baart zeide, waren de arbeiders in
1920 in betere positie, maar men mag niet vergeten, dat
sinds 1920 de financiëele toestand der gemeente sterk is
achteruit gegaan en besnoeiing van de uitgaven in het belang
van de ingezetenen geboden is. Spreker hoopt, dat Burge
meester en Wethouders, die hier slechts een gering offer
vragen, er in zullen slagen nog meer posten te vinden, waarop
zal kunnen worden bezuinigd.
Spreker hoopt, dat het voorstel van Burgemeester en Wet
houders zal worden aangenomen.
De heer Spendel wenscht drie dingen vast te leggen,
vooreerst iets omtrent de belasting. Maakt men een verge
lijking met 28 andere gemeenten, dan staat Leiden zoowel
bij een inkomen van f 1000.als bij een van f 2000.— het
hoogst met een belastingheffing, resp. van 7.77 en f 104.92.
Spreker begrijpt niet, dat de heeren van de overzijde, die
zeggen op te komen voor de belangen van den werkman,
niet meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, omdat van de belastingverlaging, welke het gevolg
zal zijn van de verlenging van den arbeidsduur, vooral de
kleinste inkomens zullen profiteeren.
Bij een inkomen van 3000.staat Leiden No. 3 met een
belastingheffing van f 226.08, bij een inkomen van ƒ4000.
No. 4 met f 355.78 en bij een inkomen van 5000.No. 5
met f 495.79.
Men kan dus niet volhouden, dat de belasting hier laag is.
In de tweede plaats spreekt spreker er zijn verwondering
en ontstemming over uit, dat de heer Baart hier gebruik
maakt van cijfers, welke aan de Commissarissen van de Licht
fabrieken als vertrouwelijk zijn verstrekt. Alle drie maanden
ontvangen dezen een overzicht van den stand van het bedrijf,
maar zij mogen die cijfers niet naarbuiten brengen. Spreker
zal niet onderzoeken hoe de heer Baart er aan gekomen is,
maar hij keurt diens handelwijze af.
In de derde plaats legt spreker vast, dat de groote vrees,
welke hem er de vorige maal toe geleid heeft om te waar
schuwen tegen het opnemen in het georganiseerd overleg
van leden van den Raad, die met de belangen der arbeiders
zoo nauw in verband staan, niet ongegrond is gebleken.
Thans is gebleken, dat de betrokken Raadsleden, die indertijd
toch zijn benoemd, het allereerste en allervoornaamste, n.l.
het gemeentebelang, verwaarloozen en zijn opgetreden als de
strijders voor de belangen der werklieden en ambtenaren.
Spreker moet daarover weder zijne ontstemming te kennen
geven en spreekt de hoop uit, dat de heeren voortaan beter
zullen begrijpen, in welke qualiteit zij zitten in de commissie
van het georganiseerd overleg.
De heer Zuidema verklaart zeer teleurgesteld te zijn door
hetgeen hij gehoord heeft omtrent de werking van het gereor
ganiseerd Georganiseerd Overleg. Meermalen zijn hier harde
noten gekraakt over het Georganiseerd Overleg; het moest
gereorganiseerd worden, er moest vooral een andere voorzitter
komen, en dan zou het instituut beter functionneeren. Die
reorganisatie heeft plaats gevonden, maar ontkend kan niet
worden, dat van het Georganiseerd Overleg in dit geval bitter
weinig terechtgekomen is.
De opmerking is gemaakt, dat bij deze wijze van werken
het Georganiseerd Overleg om hals gebracht wordt, dat het,
wanneer Burgemeester en Wethouders van de voorstellen
welke daar gedaan worden, afwijken, toch bitter weinig be
teekent. Te ontkennen valt niet, dat daarin een element van
waarheid is, maar bij wien de schuld in dit geval?
Het voorstel, hetwelk Burgemeester en Wethouders in het
Georganiseerd Overleg aanhangig gemaakt hebben, is buiten
gewoon gematigd geweest, vergeleken met wat in andere
gemeenten voorgesteld wordt. Maar wat is er van terecht
gekomen? De heer Heemskerk doet nog een poging om in
de verre toekomst iets te redden, maar overigens kan men
zeggen, dat het Georganiseerd Overleg alles zonder meer heeft
afgewezen. Is dat nu overleg?
In dit verband herinnert spreker aan hetgeen onlangs ge
schreven is in »Het Volk" over het werken van het Georga
niseerd Overleg; daar werd onder meer gezegd, dat overleg
beteekent soepelheid en bereidheid om door wederzijds schikken
tot overeenstemming te komen. Van eenige soepelheid, van
eenige bereidheid tot concessie's is hier echter totnogtoe weinig
gebleken.
In het Georganiseerd Overleg zijn allerlei bezwaren tegen
de 48-urige werkweek ingebracht. Den ernst van die bezwaren
kan spreker echter niet inzien. Indien kon worden aangetoond,
dat door deze verlenging van den werktijd met 3 uur per week
het gezinsleven werd geschaad of de gelegenheid om zich te
ontwikkelen, zich te ontspannen en zich aan het maatschap
pelijk leven te geven werd bemoeilijkt, dan zou men voor
een dergelijke argumentatie respect kunnen hebben, maar
daarvan is hier geen sprake.
Tegen de 48-urige werkweek kan geen enkel ernstig bezwaar
worden ingebracht. Werd hier van den gewonen regel afge
weken, dan zou men daaraan nog een bezwaar kunnen ontleenen,
maar de 45-urige werkweek heeft in geen enkel land ingang ge
vonden. Daar, waar men heeft getracht haar in te voeren, is
het resultaat nihil geweest. Alleen in het achterlijke Nederland
heeft men een afwijking gehad. Nadat hier de 45-urige werk
week was ingevoerd, heeft in België Minister Wouters, een
sociaal-democraat, voorgesteld de 48-urige werkweek in te
voeren en in Zweden is hetzelfde gebeurd. In het bedrijfsleven
is men over heel de linie van de 45-urige werkweek terug
gekomen. Te Amsterdam is reeds verleden jaar de 48-urige