116 MAANDAG 19 MEI 1924. personen een prikkél le geven om naar werk te zoeken. Maar dat mag toch niet ontaarden in een afwijzen zonder meer. De Wethouder deelt mede, dat menschen binnen 8 dagen na hun afvoering werk hebben gekregen, maar hij zal wel niet nagegaan hebben, op welke voorwaarden zij werk gevonden hebben en hoe zij op de arbeidsmarkt zijn teruggekeerd. Spreker zou er voor zijn, dat, wanneer personen onafge broken gedurende een jaar uitkeering hebben genoten, aan de betrokken vakcentrale mededeeling worde gedaan, dat die personen in aanmerking komen om drie weken na die mede deeling afgevoerd te worden. Dan heeft de vakvereeniging de gelegenheid om hare reclame tegen die voorgenomen afvoe ring ter kennis van de Steuncommissie te brengen, zoodat dus, als zij kan aantoonen dat die personen werkelijk ge poogd hebben om werk te krijgen, er van afvoering geen sprake is. Spreker wil dus bereiken, dat er een goed onder zoek plaats heeft wat betreft de vraag, of die menschen al dan niet werkwillig zijn. Verder zou spreker wenschen, dat met het oog op de mo gelijkheid, dat de reclame van de betrokken vakvereeniging door de Steuncommissie ongegrond wordt verklaard, zoodat de afvoering zal worden gehandhaafd, een onpartijdige bij zondere commissie in het leven zal worden geroepen om de gevallen, waarin menschen meenen partijdig te zijn behan deld, nader te behandelen. Het mag niet voorkomen, dat menschen benadeeld worden. Er zal na invoering van deze mogelijkheid tot beperking der steunverleening in de com missie wel een neiging bestaan om zooveel mogelijk menschen van den steun uit te schakelen, zoodat het niet aangaat steeds zonder meer in de commissie vertrouwen te stellen en, als deze iemand na diens reclame toch uitschakelt, altijd met die uitspraak genoegen te nemen. Er kan geen bezwaar tegen bestaan, dat zulk een zaak van alle kanten wordt bekeken en, alvorens men zulk een persoon aan nog grooter ellende prijs geeft dan voorheen, wordt nagegaan of de afvoering billijk is of niet. Waar spreker deze kwestie in een onderhoud met Burge meester en Wethouders zou willen bespreken, zou hij gaarne dit voorstel voorloopig van de agenda afgevoerd willen zien. Volgens den heer Sanders zou het Raadsbesluit zoodanig zijn, dat het onmogelijk was om menschen, van wie het vast stond, dat zij ten onrechte van de steunverleening genoten, uit te schakelen, zoodat het noodig zou zijn, dat de commissie in dat opzicht vrijheid van handelen kreeg, maar dat is in strijd met de practijk, want de commissie heeft tot dusverre meermalen personen, die naar haar meening voor afvoering in aanmerking kwamen, inderdaad uitgeschakeld. Dit is o.a. geschied met de 65-jarigen. Volgens het Raadsbesluit had men dat dan ook niet mogen doen, omdat het uitgetrokken arbeiders waren, maar het is toch gebeurd en de vakcentrale's hebben zich daartegen niet verzet, integendeel, zij hebben zich er bij neergelegd, wel een bewijs, dat niemand zich verzet tegen billijke uitzonderingsmaatregelen en -bepalingen. Dit voorstel behoeft volstrekt niet te worden aangenomen, omdat de commissie voldoende bevoegdheid heeft om menschen, die daartoe aanleiding geven, van de steunverleening uit te sluiten. Het gaat hier echter ook om het uitschakelen van groepen van personen, werkzaam geweest in vakken, waarin de Wethouder meent dat geen werkloosheid meer voorkomt of waarin door de veranderde conjunctuur een overcompleet aan arbeidskrachten is, zonder dat de Wethouder zich verdiept in de oorzaken der werkloosheid en in de vraag waaraan dat overcompleet aan arbeiders in zulke vakken is toe te schrijven. Zoo zijn thans nog een groot aantal geroutineerde opper lieden zonder werk, doordat in de oorlogsjaren een gioot aantal losse arbeiders zich op het bouwbedrijf heeft geworpen en dientengevolge de markt der arbeiders is overvoerd. En nu bestaat het gevaar, dat de Wethouder aldus zal redeneeren: er zijn geen werklooze timmerlieden en metselaars meer, die opperlieden vinden toch geen emplooi en moeten dus worden uitgesloten. Spreker hoopt, dat zijn voorstel zal worden aangenomen. De heer Knuttel heeft er geen bezwaar tegen, dat deze zaak met de vakcentrale's wordt besproken, maar hij wil zich verzetten tegen het standpunt, dat de heer van Stralen inneemt. Dat beteekent, dat van hen, die ongeveer een jaar onafge broken werkloos geweest zijn, als het ware verondersteld wordt dat zij niet ernstig naar werk gezocht hebben, en dan moet de zaak nog eens nader onderzocht worden. Spreker acht dit iets, waardoor de menschen in een verdedigende positie worden gedrongen, wat voorkomen moet worden. Het is van den heer van Stralen zeer verkeerd gezien om een tegenstelling te maken tusschen het belang van de werk- loozen, waarvoor hij dan meer zou opkomen, en de agitatie, waarop spreker zich meer zou werpen. Juist de agitatie is de eenige manier om het belang van de werkloozen werkelijk te dienen. Natuurlijk, door agitatie, doordat de werkloozen meer voor hunne belangen opkomen zal er meer van terechtkomen. Daarentegen deelt spreker de vrees van den heer van Stralen, dat speciaal dat vooropschuiven van het niet voldoende zoeken naar werk moet gaan in de richting van onderkruiperij, van loondruk. Spreker meent, dat de Commissie toch wel niet in zoodanige mate een automaat zal zijn, dat zij niet zou weten op te treden tegen de enkele personen, die willens en wetens werkloos blijven, omdat zij dat gemakkelijker vinden. Daarvoor is niet noodig een regeling, welke de deur voor alle mogelijke uit sluitingen openzet. De heer Dubbeldeman meent, dat er heden over dit onder werp veel gekwebbeld is en dat, als men alles wat heden daarover gezegd is, ging ontleden, er dan niet veel zaaks zou overblijven. Speciaal naar aanleiding van het gesprokene door de heeren Oostdam en Wilbrink heeft spreker het gevoel niet kunnen terugdringen, dat er hier menschen zijn, die blijde zijn, dat er onder de werkloozen eenigen zijn, die zoo nu en dan de kluit eens beduvelen, omdat die, zoo handelende, de algemeene zaak van de werkloozen in discrediet kunnen brengen. Dat zal hoopt spreker wel niet de bedoeling van de heeren geweest zijn, want dat zou niet zeer eerbaar zijn. De werkloozen behooren toch ook tot de gemeenschap en het komt niet te pas om steeds maar op die menschen af te geven, vooral niet zooals dat gedaan wordt door de heeren Oostdam en Wilbrink. Zij schijnen in de werkloozen alleen maar te zien lieden, die niets anders willen doen dan leven op kosten van anderen. Er mogen zoo enkelen onder zijn dit wordt niet ontkend zij doen dan ten slotte toch nog niet anders dan een categorie van menschen, die alleen leven op kosten van anderen. Ook de sociaal-democraten zullen zoo iets niet goedkeuren, maar er waren toch tal van andere middelen geweest om te trachten die slechte elementen op het goede pad te brengen. Er zou bijv. alle gelegenheid geweest zijn om de menschen, die men meende dat beroepswerkloozen waren geworden, aan het werk te zetten en hen aldus eens te toetsen; bijv. bij Gemeentewerken. Waarom heeft men niet eens getoetst of die menschen wilden werken of niet? Al doen zij iets verkeerds, dan mag men hun gezin nog niet aan den hongerdood prijs geven. Het staat vast, dat zij, die langer dan een jaar hebben moeten leven van de bedragen, welke zij aan ondersteuning ontvingen, er niet florissant aan loe zijn, vooral niet als zij een gezin hebben. üok mag men niet, zooals blijkens de mededeeling van den heer Sanders in het voornemen ligt, het standpunt innemen, dat men zich voortaan met de arbeiders, die in hun bedrijf overcompleet zijn geworden, niet meer zal bemoeien. Bij wijze van interruptie heeft spreker reeds op de bakkers gewezen. Het staat vast, dat 20% van hen, die vóór 1914 in dat bedrijf werkzaam waren, thans daarin niet meer kunnen worden geplaatst. Een deel van die menschen heeft op eigen gelegenheid gezorgd, dat zij in een andere branche werk vonden, maar men moet niet vergeten, dat onder die 20% ook menschen zijn, die dat zonder hulp niet kunnen. Laat men de menschen helpen en bijv. voortgaan met hen naar Canada te sturen, dat is beter dan schelden op enkele deug nieten onder de werkloozen. De heer Sanders zegt een lijst te hebben van werkloozen, die de kluit beduveld hebben. Welnu, laat dat 10% van het totale aantal zijn, maar welke tijd is er aan vooraf gegaan? Het spreekt van zelf, dat de oorlog niet alleen de bezittende klasse, doch ook de arbeidende klasse moreel naar beneden heeft gedrukt. Zijn er deugnieten onder de werkloozen, tracht dan werk bij de gemeente of in andere bedrijven voor hen te vinden en blijkt dan, dat zij niet willen werken, dan eerst zijn zij rijp voor Veenhuizen. Het moet evenwel onomstootelijk vaststaan, dat zij niet weiken willen, alvorens men hen mag uitsluiten. De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Stralen het volgende voorstel heeft ingediend »Ondergeteekende stelt voor punt 19 van de agenda af te voeren, ten einde Burgemeester en Wethouders in de gelegen heid te stellen nader overleg te plegen met de Vakcentralen over de eventueel door Burgemeester en Wethouders gewenschte wijzigingen in de steunverleening.'' Spreker had zich nog kunnen voorstellen, dat de heer van Stralen de Commissie voor Steunverleening in de gelegenheid had willen stellen om met de vakcentrale's overleg te plegen, maar thans schijnt die commissie, welke vroeger het non plus ultra was, dat men bereiken kon, een commissie, benoemd door den Raad en waarin vertegenwoordigers der vakcen trale's zitting hadden, niet meer te deugen. De heer van Stralen meent, dat de verantwoordelijkheid voor dit voorstel niet valt op de Steuncommissie, maar op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 12