MAANDAG 28 APRIL 1924.
103
toegekend om, als het koude weer aanhield, voort te gaan
met de brandstoffenverstrekking. Nu hadden spreker en
andere Raadsleden verwacht, dat Burgemeester en Wet
houders, toen bijna onmiddellijk na den Maandag van die
Raadsvergadering de koude weer intrad, van die bevoegdheid
gebruik gemaakt zouden hebben en alsnog een bon beschikbaar
zouden hebben gesteld, maar blijkbaar hebben zij daaraan
niet gedacht. Spreker begrijpt, dat Burgemeester en Wet
houders, gezien het standpunt, waarop zij zich plaatsten,
niet veel zin hadden aan den wensch van den Raad te
voldoen, maar het zou toch getuigd hebben van eerbied voor
een Raadsbesluit, indien het College aan den wensch van
den Raad had gevolg gegeven, waar toch, tegenover de
meening van het College, dat het niet noodig was, 17 Raads
leden meenden dat het wel noodig was.
Spreker komt er tegenop, dat Burgemeester en Wet
houders hebben gedaan alsof er geen Raadsbesluit was en
dat zij gebruik hebben gemaakt van de omstandigheid, dat
het Raadsbesluit slechts bevoegdheid verleende en geen
opdracht gaf.
In het vervolg zal spreker daarmede bij het doen van
voorstellen rekening houden.
De Voorzitter heeft reeds tevoren vermoed, dat uit het
toekennen van de bevoegdheid aan Burgemeester en Wet
houders tot het ook na 29 Maart doen verstrekken van brand-
stolïenbons moeilijkheden zouden voortkomen. Immers, het
sprak van zelf, dat indien Burgemeester en Wethouders een be
slissing namen, welke niet naar den zin van den heer van Stralen
was, het College daarover zou worden aangevallen. Burge
meester en Wethouders hebben het Raadsbesluit te goeder
trouw uitgevoerdzij hebben ampel overwogen, hoe zij zouden
handelen, maar ten slotte hebben zij geen aanleiding gevonden
langer met de brandstoffenverstrekking door te gaan. Voor
eerst heeft in geen enkele gemeente, zooals spreker en de
Wethouder de vorige maal uitdrukkelijk hebben gezegd, de
brandstoffenverstrekking langer dan vijf .maanden geduurd,
maar bovendien gaf de weersgesteldheid geen aanleiding orn
alsnog bons beschikbaar te stellen, want men heeft in April
afwisselend koude en warme dagen gehad. Was er sneeuw
gevallen en was de temperatuur geweest zooals in Februari
en Maart, dan had de zaak anders gestaan, maar nu vonden
Burgemeester en Wethouders geen termen met het verstrekken
van brandstoffen voort te gaan.
Hetis nooit de bedoeling [geweest om, als er eens een enkele
koude dag kwam, weer brandstoffen te geven. Wil de Raad
het geheele jaar door brandstoffen doen uitdeelen, laat bij
dan in dien zin een besluit nemen, maar in het najaar van
1923 is uitdrukkelijk besloten, dat de verstrekking zich tot
vijf maanden zou bepalen.
Spreker herhaalt, dat de beslissing aan Burgemeester en
Wethouders is overgelaten en dan moet men er geen aan
merking op maken, als zij naar eigen inzicht en te goeder
trouw daaraan uitvoering geven.
De heer van Stralen. Dan zou de Raad het aan Burge
meester en Wethouders moeten opdragen.
De Voorzitter heeft dit direct reeds gezegd.
Mevrouw van Itallievan Embden wil, in aansluiting
aan hetgeen zij bij de behandeling der begrooting voor 1924
heeft betoogd, er nogmaals op aandringen, dat de particuliere
stoepjes in de Breestraat worden opgeruimd, althans aan één
kant alvast. Dit is vooral noodig geworden, nu tramtreinen
in sneltreinvaart die straat passeeren, waardoor de straat
onbegaanbaar wordt en ook gevaarlijk, want de menschen
kunnen nu niet voldoende uitwijken door die stoepjes.
De Voorzitter wijst er op, dat uit deze opmerkingen van
mevrouw van Itallie—van Embden blijkt, hoezeer allengs de
rondvraag ontaardt. De rondvraag wordt nu bijv. gebruikt
om er op aan te dringen, dat de stoepjes in de Breestraat
worden opgeruimd en vervangen door trottoirs. Die zaak
hoort z. i. niet bij de rondvraag thuis.
Mevrouw van Itallievan Embden heeft gezegd, dat zij
deze zaak nog eens ter sprake wilde brengen in aansluiting
aan hetgeen zij daarover bij de behandeling der begrooting
in het midden heeft gebracht, en toen heeft de Voorzitter
zelf gezegd, dat het iets is om over te denken.
De Voorzitter acht de rondvraag niet de geschikte gelegen
heid, om een dergelijke zaak ter sprake te brengen. Het is
iets, dat groote uitgaven vordert en waarop men beter bij de
volgende begrooting terug kan komen.
De Voorzitter doet thans de deuren sluiten.
Na hervatting van de openbare vergadering stelt de Voor
zitter aan de orde het voorloopig aangehouden punt der agenda
XVI. Voorstel in zake het voeren van verweer tegen de
vordering van de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Tram
wegen te Haarlem, tot vaststelling van de schadeloosstelling
voor een te onteigenen stukje grond aan het Steenschuur,
groot 35 c.A., straat en gang, Sectie D., ongenummerd.
(Zie Ing. St. No. 118.)
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.