79 per jaar. Ook deze neemt genoegen met de aan de verhuring te verbinden voorwaarden, welke eveneens in de Leeskamer ter inzage liggen. Onder mededeeling, dat de geboden huurprijzen i.e. vol doende kunnen worden geacht, geven wij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Beheer over het Grondbedrijf, in overweging te besluiten tot verhuring van: A. de perceelen teelland, Sectie M. Ms. 2525 ged., 587, 585, 586. 3127, 4018 ged., 3482 ged., 699, 700, 701, 769, 4020 ged., 732, 733 en 734, groot 1.80.00 H.A., op de kaart in groene kleur aangegeven, voor het tijdvak van 1 Mei 1924 tot en met 31 December 1926 aan P. Glasbergen te Rijnsburg voor 225.per jaar onder de in de Leeskamer ter visie liggende voorwaarden; B. het perceel weiland, Sectie M. No. 3841 ged., groot 1 H.A., op de kaart in roode kleur aangegeven, voor den tijd van drie jaren, gerekend te zijn ingegaan den len Januari 1924, aan N. C. Overdevest te Leiden voor 180.per jaar onder de in de Leeskamer ter visie liggende voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 135. Leiden, 12 Mei 1924, Ingevolge Raadsbesluit van 21 Januari j.l. (Ingek. Stukken No. 27) zijn, in verband met de invoering van een kaart- stelsel voor de bevolkings-boekliouding, de wijkbureaux op geheven, zoodat er geen reden meer bestaat, om aan de bevolkingsagenten een vergoeding toe te kennen in de kosten van huishuur, welke vergoeding werd verleend voor het beschikbaar stellen van een kantoor in hun woonhuis onder voorwaarde, dat de woning ten genoegen van Burge meester en Wethouders moest zijn. Deze toelage werd genoten vanaf 1 Januari 1912 inge volge raadsbesluit bij de behandeling van de gemeente- begrooting voor 1912 genomen en werd toen bepaald op 50.Bij de behandeling van de begrooting voor 1920 werd zij verhoogd tot 100.per jaar. Ofschoon deze toelage tengevolge van de opheffing der wijkbureaux uit den aard der zaak is vervallen, komt het ons College toch voor, dat er wel termen aanwezig zijn, om de bevolkingsagenten, die in het genot van de toelage waren, schadeloos te stellen, door toekenning van een personeele toelage groot 100.per jaar, zoolang zij de woning blijven bewonen, waarin zij op den dag van de opheffing der wijkbureaux hun bureau hielden. Door de reorganisatie van hun dienst zullen de bevolkings agenten ook uit anderen hoofde inkomsten moeten missen. Zij ontvingen n.l. voor particulier werk, dat bestond in het opgeven van mutaties in de bevolkingsregisters aan de kerkelijke administratie der Ned. Herv. Gemeente, eene belooning van 100.per jaar. Dit particulier werk kan door hen thans niet meer verricht worden, omdat de mutaties niet meer bij hen bekend zijn. De kerkelijke administratie heeft zich nu voorzien van een abonnement als bedoeld in art. 1 sub D der Verordening, regelende de heffing van leges- en expeditiegelden ter Secretarie, bij het Oud-Archief en aan het Bureau van den Burgerlijken Stand te Leiden. Natuurlijk is de gemeente geenszins verplicht de bevol kingsagenten wegens het gemis dier belooning schadeloos te stellen, aangezien zij van derden werd genoten voor het verrichten van particulier werk. Teneinde echter de bevol kingsagenten eenigszins tegemoet te komen wegens het plotseling eindigen van bedoelde bron van inkomsten, zouden wij U willen voorstellen hun eene gratificatie ineens toe te kennen, gelijk aan twee maal het bedrag, dat vroeger door hen van de kerkelijke administratie per jaar werd genoten. Op grond van een en ander geven wij U alsnu in over weging te besluiten: a. aan de thans in functie zijnde bevolkingsagenten, voor zoover zij op den dag van de opheffing der wijkbureaux in het genot waren van een woningtoelage ad 100.'s jaars, een personeele toelage groot 100.per jaar te verleenen, zoolang zij de woning blijven bewonen, waarin zij op den dag van opheffing dier wijkbureaux hun bureau hielden; b. aan elk der thans in dienst zijnde bevolkingsagenten, in verband met het verlies van de inkomsten, die zij van de kerkelijke administratie der Ned. Herv. Gemeente genoten voor particulier werk, een gratificatie in eens toe te kennen van 200. c. tot vaststelling van den hierbij overg el egden staat van af- en overschrijving, begrooting 1924, model E. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarvan in verband met een overschot van 100.op volgn. 43, slechts 500. behoeft te worden afgeschreven en overgeschreven op ge noemd volgnummer, is thans nog 56967.14 beschikbaar of bij aanneming van ons in Uwe Vergadering van 17 Maart j.l. aangehouden voorstel in zake verbetering van den Zoeter- woudschen weg, 41967.14. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 130. Leiden, 12 Mei 1,924. Bij hunne in de Leeskamer ter inzage gelegde missive van 26 April j.l. deelen Curatoren van het Gymnasium mede, dat zij, op grond van de ervaring, gedurende een reeks van jaren opgedaan, tot de overtuiging gekomen zijn, dat het toelatingsexamen, zooals dat thans plaats heeft, geen juisten maatstaf biedt voor de beoordeeling van de adspirant-leer- lingen. Op dien grond en mede op andere in het schrijven nader aangegeven motieven, achten Curatoren het gewenseht het admissie-éxamen, hetwelk wettelijk niet meer wordt vereischt, als regel, af te schaffen en de gelegenheid te openen om, evenals zulks reeds voor de Hoogere Burgerscholen bestaat, leerlingen tot de eerste klasse van het Gymnasium toe te laten op verklaring van het betrokken hoofd der lagere school. Geenszins wenschen Curatoren de toelating gehéél afhankelijk te stellen van een dergelijke verklaring volgens hun voorstel toch kan, bij weigering van het hoofd der school om de verklaring af te geven, toelatingsexamen worden afgelegd. Op grond van een en ander geven zij in overweging aan art. 9 der verordening betreffende de inrichting en het bestuur van het Gymnasium als derde lid toe te voegen „Van het toelatingsexamen tot de eerste klasse worden „vrijgesteld zij, die eene schriftelijke verklaring overleggen „van het hoofd der lagere school, die zij het laatst bezocht „hebben, waarbij zij door dezen worden geschikt en bekwaam „geacht het onderwijs in de eerste klasse van een Gymnasium „te volgen". Verder wenschen zij art. 10 dier verordening aan te vullen met een tweede lid, luidende: „Het bepaalde bij art. 9, derde lid, vindt alsdan overeen komstige toepassing, voorzoover het toelating tot de eerste „klasse betreft." De Inspecteur der Gymnasia, wiens advies wij mede ter inzage hebben gelegd, is met Curatoren van gevoelen, dat het toelatingsexamen niet aan alle adspirant-leerlingen ver plichtend moet worden gesteld, maar wijst er toch op, dat de ondervinding tot dusverre aan de ÉL B. S.en en aan sommige Gymnasia opgedaan met de toelating op verklaringen van de hoofden van lagere scholen over het algemeen niet gunstig is. Naar zijne meening is het niet gewenseht en ook niet overeenkomstig den geest van art. 9 der Hooger- Onderwijswet, dat kennelijk de toelating aan het College van Curatoren overlaat, om de beslissing over de toelating in vele gevallen in handen te leggen van de hoofden van scholen. Z. i. worden deze bezwaren ondervangen als het nieuwe derde lid van art. 9 wordt geredigeerd als volgt: „Van het toelatingsexamen tot de eerste klasse kunnen „door Curatoren, rector en leeraren geboord, worden vrijgesteld zij, die"enz., zooals Curatoren voorstellen. Uit het bovenstaande blijkt derhalve, dat de Inspecteur, behoudens het door hem gewenschte correctief, zich wel met de door Curatoren voorgestelde verandering in de toelating kan vereenigen. Aangezien bij ons College tegen het voorstel van Curatoren, gewijzigd in den zin als door den Inspecteur aangegeven, geen bedenking bestaat, geven wij U in over weging over te gaan tot vaststelling van de volgende VERORDENING, houdende wijziging van de Verordening van 5 Juni 1879 (Gem. blad No. 3) betreffende de inrichting en het bestuur van het Gymnasium der Gemeente Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 10 October 1921 (Gem. blad No. 44). Artikel 1. Aan art. 9 wordt als derde lid .toegevoegd: „Van het toelatingsexamen tot de eerste klasse kunnen „door Curatoren, rector en leeraren gehoord, worden vrij gesteld zij, die eene schriftelijke verklaring overleggen van „het hoofd der lagere school, die zij het laatst bezocht „hebben, waarbij zij door dezen worden geschikt en be kwaam geacht het onderwijs in de eerste klasse van een „Gymnasium te volgen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 5