64
MAANDAG 17
MAART 1924.
5°. Verzoek van de firma W. F. Maas en Zoon, om terug
betaling van havengeld, in 1923 betaald door schippers, die
hun vaartuigen aan de werf »de Rijn" in de Waard in reparatie
hebben gegeven.
De Voorzitter brengt over dit verzoek het volgende prae-
advies uit:
Zooals men zich zal herinneren, werd in 1921 een overeen
komst met Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangegaan
in zake de overname van de provincie van eenige wegen,
wateren en kunstwerken. Een en ander stond in verband met
dein gebruikstelling van het nieuwe kanaal van Lammebrug
tot in den Rijn. Als gevolg van die overeenkomst strekte het
territoir, waarover havengeld kon worden geheven, zich niet
meer uit tot de grens der gemeente, doch bleef de bevoegd
heid om havengeld te heffen beperkt, voor zooveel de water
wegen die op het nieuwe kanaal aansluiten, tot op ongeveer
250 Meter alstands (stadszijde) van genoemd kanaal.
Van de schepen, ter reparatie komende aan scheepswerven
en herstelplaatsen, gelegen tusschen 250 Meter van het kanaal
(stadszijde) en de gemeentegrens, kon derhalve geen havengeld
worden geheven. Deze scheepswerven waren die van de Kon.
Grofsmederij aan den Nieuwen Rijn, van Gebr. Boot aan de
Zijl, en van de firma van IJlden.
De scheepswerf van de firma Maas viel daarentegen juist
binnen de grens van het nieuwe havengebied, zoodat van
schepen aan hare werf ter reparatie komende, havengeld ver
schuldigd was.
Zij heeft zich daarop in Februari 1922 tot Burgemeester en
Wethouders gewend, ten einde vrijstelling van haven- en
liggeld van die schepen te bekomen, doch vermits op grond
van de betreffende belastingverordeningen de inwilliging van
haar verzoek niet kon worden toegestaan, heeft dit College
afwijzend op haar adres beschikt. Daarna wendde de firma
Maas zich tot den Raad met een gelijk verzoek, hetwelk tot
gevolg had, dat de Raad in zijne vergadering van 27 Augustus
1923 besloot de vrijstellingen, opgenomen in de verordeningen
op het heffen van havengeld en van liggeld, uit te breiden
met de bepaling, dat eveneens zouden vrijgesteld zijn de
vaartuigen, die het havengebied binnenkomen om aan een
binnen dat gebied gelegen scheepmakerij of dergelijke herstel
plaats een herstelling te ondergaan. Tevens werd bepaald, dat
de gewijzigde verordeningen zouden in werking treden op den
eersten dag der maand, volgende op die, waarin de Koninklijke
goedkeuring werd verkregen.
Deze goedkeuring werd verleend bij Koninklijk Besluit van
16 November 1923. weshalve de verordeningen in werking
traden op 1 December 1923.
In het onderhavige adres verzoekt de firma Maas terugbe
taling van het havengeld, betaald door de schippers, die hun
vaartuig aan de werf dier firma hebben laten herstellen
tusschen 1 Januari 1923 en het tijdstip waarop de nieuwe
havengeldverordening (van 27 Augustus 1923) in werking trad,
hetwelk plaats vond met ingang van 1 December 1923 (adres
sant schrijlt ten onrechte 1 Januari 1924).
Zij wenscht dus, met andere woorden, dat aan de verorde
ning ten opzichte van schippers, die bij hare firma schepen
hebben laten herstellen, terugwerkende kracht zal worden
verleend tot 1 Januari 1923. Dit zou een privilege zijn, hetwelk
op belastinggebied niet geoorloofd is.
Ingevolge de bepalingen van de tot 1 December 1923 geldende
verordening is het door de firma Maas bedoelde havengeld
terecht geheven zoodat er geen enkele rechtsgrond is te vinden
op grond waarvan het verzoek van de firma Maas zou kunnen
worden ingewilligd.
Burgemeester en Wethouders stellen daarom voor op het
verzoek van de firma Maas niet in te gaan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Pera kan zich met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders moeilijk vereenigen. Het moge waar wezen,
dat de firma Maas naar de letter der verordening geen recht
heeft op terugbetaling, er dient bij in aanmerking te worden
genomen, dat die firma direct het verzoek heeft gedaan om
de verordening te wijzigen, omdat zij door andere omstandig
heden de dupe werd van de verordening.
Spreker heeft destijds gedaan wat hij kon om die zaak
nader behandeld te krijgen, maar er hebben zich allerlei
moeilijkheden voorgedaan, die gemaakt hebben, dat het zoo
langen tijd geduurd heeft voor de zaak haar beslag kreeg,
ten gevolge waarvan de firma Maas belangrijke schade geleden
heeft.
Op grond van een en ander meent spreker, dat er alleszins
reden is te overwegen, of er een weg is te vinden om de
firma in deze schadepost eenige tegemoetkoming te verstrekken.
De heer Wilbrink kan zich niet rnet den gedachtengang
van den vorigen spreker vereenigen. Waar zou het heen
moeten? Spreker hoopt, dat er nog eens een wijziging zal
komen in de verordening op het havengeld, maar als men
met deze zaak een precedent ging scheppen, dan zou die
wijziging er nooit komendan zou men zooveel terugbetalingen
moeten doen, dat men daarvoor alleen teiug zou schrikken.
Spreker wil ook zeggen, dat de heer Pera hier verleden
jaar een verordening op dit gebied heeft verdedigd, die nog
veel meer onrechtvaardigheden bevat dan er nu begaan
zouden zijn.
De Voorzitter ontkent, dat er hier eenig onrecht gepleegd
zou zijn. De quaestie is alleen, dat men jaloersch is op
anderen, die toevallig bevoordeeld zijn. De gemeentegrenzen
vallen niet samen met de grenzen van het havengebied
daardoor werden eenige werven, die binnen de gemeente,
doch buiten het havengebied liggen, bevoordeeld, omdat schip
pers van buiten de gemeente komende om die werven te
bereiken geen havengeld behoefden te betalen. Thans is deze
zaak veranderd en feitelijk heeft men nu een omgekeerde
bevoordeeling.
Spreker wijst er daarenboven op, dat het hier gaat om een
bedrag van in totaal 66.ongeveer, dat door de firma Maas
betaald is voor de schepen, die aan haar werf ter reparatie
gekomen zijn, maar zou men nu heusch meeneri, dat het
goedgaan van dat bedrijf van dat bedrag afhangt?
De beraadslaging wordt gesloten en vervolgens zonder
hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burge
meester en Wethouders besloten.
6°. Verzoek van het Bestuur der Vereeniging tot verzorging
van kleine kinderen, om toekenning van een subsidie voor
1925 groot ƒ500.
7°. Verzoek van het Bestuur der Vereeniging tot bestrijding
der Tuberculose om toekenning van een subsidie ad 2450.
voor 1925.
Zullen worden behandeld bij de begrooting.
8° Verzoek van W. Carree, in zake ruiling van grond van de
perceelen Hoogewoerd Nis 7 en 9.
9°. Verzoek van de Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor Rijnland, om den huurprijs van de Stadsgehoorzaal, voor
het houden van een Vrijdagsche Handelsbeurs, te stellen op
ƒ300.per jaar.
10°. Verzoek van H. P. Veldhuyzen en Dr. W. Th. M. Wpebers
om bestendiging in de betrekking van Schoolarts.
11°. Verzoek van W. C. van der Blij om eervol ontslag
als lid van het bestuur der Gemeentelijke Arbeidsbeurs.
Worden in handen gesteld van Burgemeester en Wethou
ders om praeadvies.
12°. Verzoek van Burgemeester en Wethouders van Heme-
lumer Oldephaert en Noordwolde, om adhaesie te betuigen
aan een tot Hare Majesteit de Koningin gericht adres van
den Raad dier gemeente, in zake de lasten aan de gemeenten
opgelegd bij artikel Söquater der Middelbaar Onderwijswet en
artikel 8quater der Hooger Onderwijswet.
De Voorzitter zegt, dat dit stuk op de gemeente Leiden
geen betrekking heeft, en stelt daarom voor het voor kennis
geving aan te nemen. De plattelandsgemeenten willen een
wetswijziging uitlokken, omdat zij te veel moeten bijbetalen
aan de zetelgemeenten, waar gymnasia en hoogere burger
scholen zijn gevestigd. De zaak is ook reeds uitvoerig in de
Tweede Kamer besproken en er wordt een nieuwe regeling
ontworpen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten, het verzoek voor kennisgeving aan te nemen.
13°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in het schoolgeld
Middelbaar- en Hooger-Onderwijs.
Worden in handen gesteld van Burgemeester en Wethou
ders om praeadvies.
14°. Verslag van de Plaatselijke Schoolcommissie omtrent
den toestand van het Lager Onderwijs over 1923.
De Voorzitter zegt, dat dit verslag in het Gemeentever
slag zal worden opgenomen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Eerdmans vraagt, of het niet mogelijk is de Raads
leden in de gelegenheid te stellen eerder van dit verslag
kennis te nemen. Indien het opgenomen wordt in het Gemeente
verslag, zal het misschien eerst in September van het volgend