24 MAANDAG 11 FEBRUARI 1924. Deze interpellatie luidt als volgt: Leiden, 7 Februari 1924. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Ondergeteekende verzoekt den raad de volgende vraag aan B. en W. te mogen richten Wat zijn de redenen op grond waarvan de aangifte van nieuwe leerlingen voor de lagere scholen is geschied ten stadhuize in stede van op de scholen, hetgeen is bepaald bij de motie-Groeneveld aangenomen in de zitting van den raad van 30 Juli 1923? M. G. Ver WEU. De heer Verwey verklaart te elfder ure vernomen te hebben, dat de door hem bedoelde maatregel in verband staat met de nieuwe regeling der Regeering in zake den leeftijd van toelating der kinderen tot de lagere school. In verband daarmede zou deze interpellatie geen zin meer hebben en spreker trekt daarom zijn interpellatie-aanvrage in. 5°. Interpellatie van den heer Knuttel in zake de verhooging van de leeftijdsgrens voor toelating tot de lagere scholen. Deze interpellatie luidt als volgt: Leiden, 8 Februari 1924. Aan den Gemeenteraad van Leiden! Ondergeteekende vraagt u verlof in de eerstkomende raads vergadering aan Burgemeester en Wethouders eenige vragen te stellen naar aanleiding van het K. B.„ waarbij de leeftijds grens voor toelating tot de lagere school wordt verhoogd. Uw medelid J. A. N. Knuttel. De bedoelde vragen luiden: '1°. Zijn B. en W. voornemens, stappen te doen bij de regeering, om intrekking of wijziging te verkrijgen van het K. B., waarbij de leeftijdsgrens voor toelating tot de lagere school met een jaar wordt verhoogd? 2°. Indien genoemd K. B. mocht blijven gehandhaafd, zijn B. en W. dan niet van oordeel, dat de schadelijke gevolgen zooveel mogelijk moeten worden ondervangen door weder tweemaal per jaar leerlingen tot de scholen toe te laten? De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor deze interpellatie toe te staan en haar te doen plaats hebben aan het einde van de vergadering, na afdoening van de gedrukte agenda. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt dien overeenkomstig besloten. 6°. Verzoek van Prof. Dr. G. Jelgersma e. a., allen artsen en houders van motorrijtuigen, in zake de toepassing van de verordening op het rijden. Dit verzoek luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ondergeteekenden, allen artsen en houders van motorrijtuigen, gevoelen het nut der bepaling eener maximumsnelheid voor motorrijtuigen, waardoor ieder die door grooter snelheid de veiligheid van het verkeer in gevaar brengt, strafbaar kan gesteld worden. Zij meenen echter dat artsen, vooral wanneer zij zich in het belang hunner lijders snel moeten verplaatsen, in de uitoefening van hun beroep te zeer, en zonder nood zakelijkheid, bemoeilijkt worden, indien de bepaling betreffende die snelheid op hen wordt toegepast met de gestrengheid die zij in den laatsten tijd hebben ervaren. Immers, terwijl onder om standigheden 10 K.M. een gevaarlijke snelheid kan zijn, kan in stille breede straat een snelheid van 30 K.M. volkomen veilig zijn. Zij geven daarom Uw Raad in overweging de toepassing der gemeentelijke verordening op hen te doen geschieden op een wijze die daarmee overeenkomt dat de Rijkswet practisch de uitsluitend vigeerende blijft, zoodat slechts die snelheden strafbaar worden gesteld die werkelijk de veiligheid van het verkeer in gevaar brengen. J. Schreuder. P. Timmers. J. R. F. Rassers. A. Seret. v. Houweninge Graftdijk. C. Hovens GrÉvE. P. Niemer. V. C. M. Leesberg. C. G. J. von Winning. Prof. G. Jelgersma. de Bruïne Groeneveld. Dr. J. Munk. Kooyman. Storm v. Leeuwen. H. Fokker. Murk Jansen. J. Bruining. D. J. Steenhuis. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor dit adres voor kennisgeving aan te nemen. De Motor en, Rij wiel wet geeft den gemeentebesturen de bevoegdheid verordeningen te maken, vooreerst tot het afsluiten van sommige wegen voor motorrijtuigen en in de tweede plaats tot bepaling van de maximum-snelheid, waarmede binnen de bebouwde kom van de gemeente mag worden gereden. Nu kunnen Burgemeester en Wethouders van de eerstbe doelde bepalingen ten behoeve van bepaalde personen dis pensatie verleenen, maar, wat de maximum-snelheid aan gaat, bezitten zij die bevoegdheid niet. In een verordening, houdende bepaling van de maximum-snelheid, kan ten be hoeve van een bepaalde categorie van personen geen dis pensatie worden verleend; de Raad kan wel voor allen de maximum-snelheid hooger of lager stellen, hetgeen spreker voor deze gemeente niet wenschelijk en niet noodig acht. De grootste afstand binnen de kom van de gemeente zal ongeveer 3 K.M. zijn en dien kan men bij een maximum snelheid van 15 K.M. per uur dus afleggen in ongeveer 12 minuten. Was het wettelijk mogelijk een uitzonderings toestand voor de doktoren in het leven te roepen, dan zouden dezen misschien in 10 minuten dien afstand kunnen rijden, wat dus slechts een klein verschil maakt. Boven dien zou het tot moeilijkheden leiden, omdat dan de politie telkens moest uitmaken of in een motorrijtuig al dan niet een dokter zat. Men moet ook niet vergeten, dat de practijk is, dat men vaak wel 20 K.M. per uur kan rijden zonder bekeurd te worden. De heer Elkerbout heeft vernomen, dat de laatste dagen tamelijk veel processen-verbaal tegen doktoren zijn opgemaakt, zoodat dezen bijna niet durven uitrijden. Waar wel de moge lijkheid bestaat hun toestemming te geven tot het rijden door stegen in een verkeerde richting, vraagt spreker, of het niet mogelijk is voor hen ook, wat de maximum-snelheid betreft, een uitzondering te maken. De Voorzitter antwoordt pas te hebben uitgelegd, dat dit niet mogelijk is, tenzij voor allen de maximum-snelheid wordt verhoogd, waarvoor zijns inziens geen termen aanwezig zijn. Spreker zal de zaak met de politie bespreken, maar hij kan zich niet voorstellen, dat deze er nu juist op uit zou zijn om doktoren te bekeuren. Zou men voor doktoren een uitzondering willen maken, indien dit overigens wettelijk mogelijk was, dan zou men dat ook moeten doen voor andere menschen, die bijvoorbeeld haast hebben om naar den trein te komen, als zij bericht krijgen, dat een of andere bloed verwant op sterven ligt. Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen voor ken nisgeving. 7°. Adres van de afdeeling Leiden van de Algemeene Roomsch-Katholieke Ambtenaarsvereeniging, naar aanlei ding van het voorstel tot reorganisatie van het georganiseerd overleg. Zal worden behandeld tegelijk met het desbetreffend voorstel. 8°. Verzoek van J. Oostendorp e.a., allen neringdoenden aan het Noordeinde, om aan de autobussen den Haag, Wassenaar en Katwijk een standplaats te geven in het Noordeinde. Dit verzoek luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edel Achtbare Heeren, Ondergeteekenden allen neringdoenden wonenden aan het Noordeinde te Leiden geven met verschuldigde hoogachting te kennen dat zij ernstig in hunne bedrijven benadeeld door het verdwijnen van de Stoomtram LeidenDen Haag waar mede ook vreemdelingen in deze gemeente aankwamen en weder verlieten. Zij bemerkten dit nu reeds in hunne ontvangst. Om daarvoor eenige compensatie te ontvangen zouden zij gaarne zieri dat de autobussen die uit Den Haag, Wassenaar, Katwijk de stad binnen komen daar hun standplaats kregen. Zij verzoeken derhalve Uwen Raad beleefd deze autobussen daar een standplaats aan te wijzen. *t Welk doende Ondergeteekende Jac. Oostendorp. (Volgen nog de namen van 8 adressanten).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 2