40
MAANDAG 11 FEBRUARI 1924.
dergelijke verhuring heeft, naar spreker meent, rechtskracht.
Burgemeester en Wethouders beroepen zich op die bekrachti
ging, maar dat is een gelegenheidsargument, want dat
gebeurt nooit.
De organisatie heeft niet gehandeld in strijd met de gesloten
overeenkomst en heeft ook niet aangekondigd dat te zullen
doen. Zoowel volgens het aanplakbiljet als volgens het strooi
biljet zou er gesproken worden over »duisterlingen" en daarop
heelt ook de politie haar zegel gegeven. In andere gevallen
zijn Burgemeester en Wethouders zoo voorzichtig niet. Spreker
weet, dat door dominee's is aangespoord tot moord op socialisten.
De Voorzitter vraagt of dat aangekondigd was. Dat was het
geval niet, maar al was dat wel zoo geweest, dan nog zou
spreker aan dergelijke bloeddorstige dominee's de zaal niet
hebben geweigerd. In zulk een geval moet de strafrechter
maar ingrijpen. Burgemeester en Wethouders moeten zich
daarmede niet bemoeien.
Spreker past er voor den raad op te volgen van den
Voorzitter en een motie van afkeuring voor te stellen, omdat
hij de samenstelling van den Leidschen Raad kent. Aan de
partijen, welke de meerderheid vormen, zal de Gehoorzaal
nooit geweigerd worden.
Spreker hoort den Voorzitter zeggen: »als een vergadering
op onzedelijke wijze wordt aangekondigd wel," maar van
Christelijke zijde zijn wel eens strooibiljetten verspreid, waaraan
een luchtje was. Die partijen zouden daarvan nooit last onder
vinden en zij zouden eventueel een motie van spreker afstemmen,
daarmede Burgemeester en Wethouders in hun verkeerde
houding sterkende.
De Voorzitter verklaart de interpellatie van den heer
Groeneveld voor gesloten en stelt aan de orde de interpel-
latie's van de heeren Knuttel en Oostdam, beide betrekking
hebbend op het Koninklijk besluit, houdende wijziging van
den toelatingsleeftijd voor de leerlingen der lagere scholen.
De vragen van den heer Knuttel luiden:
4. Zijn Burgemeester en Wethouders voornemens stappen
te doen bij de regeering ten einde intrekking of wijziging te
verkrijgen van het Koninklijk Besluit waarbij de leeftijds
grens voor toelating tot de lagere school met een jaar wordt
verhoogd
2. Zijn Burgemeester en Wethouders niet van oordeel, dat
indien bovengenoemd Koninklijk Besluit mocht worden ge
handhaafd, de nadeelige gevolgen zooveel mogelijk moeten
worden ondervangen door weder tweemaal per jaar leerlingen
toe te laten?
En de vraag van den heer Oostdam luidt:
»Zijn Burgemeester en Wethouders bereid eenige inlich
tingen te verstrekken omtrent hetgeen door hen is gedaan
of gedaan zal worden in verband met de verhooging van den
aanvangsleeftijd voor de toelating tot de Lagere School en
met de door de Regeering ingediende wetsontwerpen tot
wijziging der Lager Onderwijswet en der Leerplichtwet?"
Spreker stelt voor, eerst de heeren Knuttel en Oostdam
hunne vragen te laten toelichten, opdat de Wethouder ze
beide tegelijk zal kunnen beantwoorden.
De heer Knuttel meent, dat in den tegenwoordigen tijd
van afbraak van het onderwijs een groote stap in die richting
is gedaan door den toelatingsleeftijd van de leerlingen een
jaar hooger te stellen. Daardoor komt men tot den absurden
toestand, dat kinderen, die 7 jaar en 6 maanden zijn, voor
het eerst naar school gaan. Spreker heeft kinderen genoeg
gekend, die reeds lang vóór hun zesde jaar zich zelf lezen
hadden geleerd. De behoefte om iets te leeren is dan dikwijls
al levendig. De toestand, die dreigt te ontstaan, zou een ramp
zijn voor het onderwijs en daarom hoopt spreker, dat Burge
meester en Wethouders het noodige in het werk zullen stellen
om dat te keeren.
De hefer Oostdam had alleen de bedoeling, overtuigd dat Burge
meester en Wethouders in deze niet stilzitten, dat aan het
publiek bekend zou gemaakt worden, wat Burgemeester en
Wethouders van plan zijn te doen. Spreker is er zeker van
dat hij van den Wethouder de meest geruststellende ver
klaringen zal vernemen.
De heer Meijnen verzoekt den heer Knuttel om nog diens
tweede vraag toe te lichten.
De heer Knuttel meent, dat zijn tweede vraag voor zich
zelf spreekt. Wanneer tweemaal in het jaar toelating van
leerlingen plaats heeft, dan zal de hoogste leeftijd van toe
lating zijn 7 jaren en niet 772 jaar. Dat zou dus een halfjaar
verschillen.
De heer Meunen zegt, dat het College het eens is met den
heer Knuttel, dat aan het Koninklijk besluit van 19 Januari
jongstleden groote bezwaren verbonden zijn. Op den leeftijd
van 6 jaren ongeveer is bij de kinderen de behoefte om iets
te leeren inderdaad nog al levendig en daaraan zou, bij hand
having van het Koninklijk Besluit, niet voldaan kunnen worden.
Het betreft hier echter een regeling voor alle gemeenten
en daarom meenen Burgemeester en Wethouders, dat de
Tweede Kamer meer de aangewezen plaats is om te dezer
zake zich tot de Regeering te wenden.
Wat betreft de tweede vraag, de scholen, welke opleiden
voor het 7e leerjaar, zijn in twee groepen gesplitst. De 8
zoogenaamde A-scholen laten met Maart de kinderen toe en
de andere 8 scholen, de B-scholen, doen dat met September.
De overige scholen laten de kinderen alleen met September
toe en het zou zeer moeilijk zijn om ook voor deze scholen
nog een regeling te treffen als die, welke voor de scholen,
die voor het 7e leerjaar opleiden, geldt.
Zeer moeilijk zal de toestand zijn voor een school, die in
haar soort de eenige is, de school aan de Aalmarkt. Dit is
de eenige school, die opleidt voor Gymnasium en Hoogere
Burgerschool. Die zal groote moeite hebben met haar leer
lingen, die met September niet naar de tweede klasse zullen
kunnen bevorderd worden, en die ook niet kunnen blijven zitten,
omdat er geen eerste klasse meer zijn zal. Het is een zeer
moeilijke situatie, waarvoor een oplossing moet worden ge
vonden. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend eerst
te moeten doen wat noodig is tegen Maart om later de rest
onder 't oog te zien.
De heer Oostdam heeft gevraagd, welke maatregelen Bur
gemeester en Wethouders hebben genomen. De eerste maat
regel is geweest om, in overleg met de hoofden der gemeente
bewaarscholen, te zorgen, dat de leerlingen, die met Maart
niet op de lagere school kunnen worden geplaatst, op de
bewaarscholen kunnen blijven. Het is gebleken, dat er op de
drie scholen resp. 55, 65 en 60 leerlingen boven 5*/2 jaar
zijn, waarvan er respectievelijk slechts 3, 8 en 2 naar de
lagere school kunnen gaan.
Verder is gezorgd, dat de hand zal worden gehouden aan
de bepaling der verordening daarvan was eenigszins afge
weken dat er op de bewaarscholen geen kinderen jonger
dan 3 jaar mogen worden toegelaten. Hel eerst zal nu gezorgd
worden voor de kinderen, die anders naar de lagere school
zouden gaan, maar daar nu niet kunnen worden geplaatst.
Daarna hebben de dames een oproeping voor nieuwe leer
lingen geplaatst, welke tengevolge heeft gehad, dat voor de
drie scholen behalve jongere kinderen zich respectievelijk
13, 5 en 2 oudere leerlingen hebben aangemeld, die met Maart
nog niet naar de lagere school kunnen gaan en nog geen
bewaarschoolonderwijs hadden genoten. Het is op die wijze
mogelijk gemaakt, dat zoowel laatstgenoemde kinderen als
de kinderen, die op de bewaarscholen willen blijven, terwijl
zij anders naar de lagere scholen zouden gaan, op de bewaar
scholen een plaats zullen kunnen vinden.
De tweede maatregel, die genomen moest worden, was om
na te gaan hoeveel kinderen in de termen vielen om op de
lagere school te worden toegelaten. Zoo spoedig mogelijk is
op het Stadhuis de gelegenheid tot inschrijving geopend
de uren zijn zoo gesteld, dat alle ouders gelegenheid hadden
te komen en het resultaat is geweest, dat voor alle 8
A-scholen tezamen zich 20 leerlingen hebben aangemeld.
De derde maatregel was om aan de hoofden der 8 A-scholen
te vragen hoeveel leerlingen zij hadden in de eerste klasse,
welke niet bevorderd konden worden, en met hen te over
leggen wat met die leerlingen moest worden gedaan.
Er waren 49 leerlingen op die 8 scholen, die niet naar de
2e klasse zouden kunnen bevorderd worden. Gebleken is, dat
van die 49 nog een gedeelte kan overgeplaatst worden naar
de B-scholen. Ook zullen de 20 leerlingen, die verleden jaar
reeds goedgekeurd waren voor de buitengewone school, met
Maart naar die school gaan, welke thans tijdelijk gevestigd
is in het gebouw aan de Mare.
De overige, die dus niet naar de B-scholen kunnen over
gaan en ook niet in aanmerking komen voor de buitengewone
school, moeten dus gevoegd worden bij de 20, die zijn aan
gegeven voor de laagste klasse en zoo krijgt men te zamen
een getal leerlingen, die één le klasse kunnen vormen, in
plaats dat er anders 8 zulke klassen zouden zijn.
De meeste van die kinderen zullen niet al te ver wonen
van de school, welke voor hunne opneming in aanmerking
komt, namelijk de A-school aan den Zuidsingel. Voor eenige
leerlingen zal de afstand wel wat ver zijn, en wat daarmede
zal gebeuren, zoo het afstandsbezwaar te groot mocht blijken,
weet spreker nog niet.
Verder is ook een gevolg van het Koninklijk besluit, dat
er nu op die 8 scholen 7 leerkrachten zullen vrij komen. Er
zouden anders 8 eerste klassen gevormd worden en nu slechts 1.
Ten aanzien van die vrijkomende leerkrachten zal den Raad
spoedig een voorstel bereiken. Dezen keer zal men het vraag
stuk zeer waarschijnlijk nog kunnen oplossen zonder op-wacht
geldstelling en zal men er door overplaatsing kunnen komen,
maar als zich weder hetzelfde met September mocht voordoen