MAANDAG 41 FEBRUARI 4924. 39 geldt, en ook niet op verzoek van die vereeniging, maar geheel op eigen initiatief. Het gaat hier om het recht en de vrijheid van de burgerij om te vergaderen, dus om een algemeen belang. Ten onrechte zijn in de Christelijke en Katholieke pers de S. D. A. P. en »de Dageraad" een zusje en een broertje genoemd. Drie weken, voordat de vergadering zou worden gehouden, is iemand namens de vereeniging op de Secretarie de zaal wezen huren en heeft hij aangeboden den huurprijs dadelijk te betalen, maar toen vond men het daar regelmatiger, als later per kwitantie over het geld werd beschikt. Er werd dien bestuurder van de vereeniging gevraagd wat voor een vergadering dat was, waarop hij antwoordde, dat er een gewezen kloosterling over het kloosterleven zou komen spreken. Meer is den man niet gevraagd en voorwaarden zijn niet gesteld. Zoo is de huurovereenkomst tot stand gekomen en nu kan de Voorzitter er zich wel op beroepen, dat de huur prijs nog niet was betaald en er nog een bekrachtiging van Burgemeester en Wethouders moest komen, maar dat is het formalisme tot het uiterste drijven. Spreker heeft de zaal ook wel eens gehuurd en hij heeft nooit van een dergelijke be krachtiging van Burgemeester en Wethouders iets vernomen. Hij huurde eenvoudig de zaal op de Secretarie en de vergade ring ging door. Spreker houdt vol, dat er een huurovereenkomst was ge sloten en dat die door Burgemeester en Wethouders een zijdig is verbroken. Er was geen andere overeenkomst dan die, welke tusschen den bestuurder der vereeniging en de Secretarie-ambtenaren was besproken, en de vereeniging was niet van plan daarmede in strijd te handelen. Er is dien bestuurder niet gevraagd wat de spreker zou zeggen. De Burgemeester was niet in de vergadering van het College aanwezig. De zaak is door de Wethouders opgeknapt, maar er blijkt uit, dat de naam Wethouder" nog niet beteekent dat het menschen zijn, die zich aan de wet houden. Het is niet waar, dat deze vereeniging Burgemeester en Wethouders misleid heeft. Wat gevraagd is, heeft men gezegd, en er is niets anders gevraagd dan dit. Het gaat niet aan om, nadat zoo'n vereeniging allerlei onkosten voor propaganda enz. gemaakt heeft, op het laatste oogenblik te zeggen: wij stellen de zaal niet beschikbaar.De zaal was verhuurd en het college was, volgens de wet, ver plicht het verhuurde aan den huurder te leveren. In de wet staat wel, dat als een huurder niet volgens de overeenkomst het gehuurde bezigt, dan ontbinding der huurovereenkomst gevorderd kan worden, maar het gaat niet aan dat men eigengerechtigd optreedt, zooals Burgemeester en Wethouders in deze gedaan hebben. Wat betreft het «schunnige" strooibiljet, Burgemeester en Wethouders beroepen zich erop, dat die vereeniging heeft overgelegd een aanplakbiljet en het voorgesteld alsof dat het bewijsstuk was, op grond waarvan de zaal werd verhuurd. Dat is onjuist. De vereeniging heeft het aanplakbiljet alleen overgelegd om toestemming te verkrijgen tot het plakken op de stadsborden, maar dat is een geheel afzonderlijke zaak en heeft met het verhuren der zaal niets te maken. Er zijn immers vergaderingen zonder aanplakbiljetten en er zijn ook aanplakbiljetten zonder vergadering. De vergadering mocht niet doorgaan, omdat deze vereeniging een «schunnig" strooibiljet heeft verspreid, dat in strijd zou zijn geweest met het aanplakbiljet, wat spreker niet onder schrijven kan, maar men krijgt zoodoende dit dwaze geval. Een ander dan de spreker heeft het strooibiljet opgesteld, en daarom mag die spreker niet optreden. Dus wanneer volgende week «de Dageraad" weder de Gehoorzaal huurt voor den zelfden spreker en men verspreidt een ander strooibiljet of geen strooibiljet, dan mag de zaal wel gebruikt worden. Dat is gewoon komedie! Het gaat hier voor spreker in hoofdzaak om het recht van vergaderen. Voor iedereen is het recht van vereeniging en vergadering gewaarborgd in de Grondwet, en wanneer een spreker in een vergadering te ver gaat, dan is er nog de strafrechter om tegen hem op te treden. Die grondwettelijke en strafrechtelijke bepalingen zijn blijkbaar niet voldoende voor Burgemeester en Wethouders; zij hebben een correctie aangebracht in de Grondwet en zijn bovendien gaan zitten op den stoel van den strafrechter. Burgemeester en Wethouders waren zeker bang, dat de strafrechter geen termen zou vinden om iets te doen, en daarom hebben zij het zeiven maar gedaan. Zij moeten van dat terrein maar afblijven en de Grondwet eerbiedigen of ter bevoegder plaatse voorstellen haar te wijzigen. Burgemeester en Wethouders hebben misbruik gemaakt van de toevallige omstandigheid, dat de gemeente eigenaresse van de Gehoorzaal is, om deze vergadering te verhinderen. Voor een groote vergadering is men nu eenmaal op de Gehoorzaal aangewezen, maar als men denzelfden spreker in een andere zaal wilde laten optreden, konden Burgemeester en Wet houders dat niet beletten. In het strooibiljet wordt gesproken var, «duisterlingen" en daarover zijn Burgemeester en Wethouders gevallen, maar datzelfde woord komt op het aanplakbiljet voor. De Voorzitter voegt spreker toe, dat hij daarover niet is gevallen. Verder is aanmerking gemaakt op de woorden «onzedelijke verhoudingen". Het woord «onzedelijk" kan velerlei beteekenis hebben. De Voorzitter heeft er een voorstelling van gegeven, welke mogelijk is, maar het kan ook beteekenen: in strijd met de goede zeden. Misschien heeft de spreker willen zeggen, dat de verhoudingen in de kloosters in strijd waren met de goede zeden. Dit zou geheel iets anders wezen. Spreker heeft vernomen, dat op den pachter van de Graan- beurs pressie is uitgeoefend om aan «de Dageraad" geen zaal te verhuren, noch voor een openbare, noch voor een huishoudelijke, noch voor een cursusvergadering, en dat die pachter dat aan de vereeniging heeft medegedeeld. Men heeft hier, naar spreker meent, te doen met een ge vaarlijk begin. De gemeente moet het recht van vergaderen, door de Grondwet gewaarborgd, eerbiedigen. Handelen de menschen, die een vergadering houden, in strijd met de wet, dan zijn er genoeg middelen om daartegen op te treden, maar men wist niet wat de spreker in deze vergadering zou zeggen. Men had dat moeten afwachten. Spreker protesteert namens zijn fractie er ten sterkste tegen, dat het vergaderingsrecht van organisatie's, die een andere meening zijn toegedaan dan Burgemeester en Wet houders, op deze wijze wordt verkort. De Voorzitter zegt, dat de heer Groene veld in het begin de zaak juridisch aardig heeft uitgelegd, maar later is hij afgedwaald. Er is geen kwestie van het verkorten van het recht van vergadering en van het treden op het terrein van den strafrechter. De gemeente is eigenares van de Gehoorzaal en als zoodanig is zij opgetreden. B. en W. moeten die zaal nu eenmaal verhuren en hebben te zorgen, dat niet maar iedereen de beschikking over de zaal krijgt. Zooals spreker zeide, ge beurt praetisch de verhuring op de secretarie, omdat Burge meester en Wethouders zelf die aanvragen niet alle kunnen nagaan. Nu noemt de heer Groeneveld dat juridische uit vluchten, maar men zou heel aardig, voor den kantonrechter pleitende, kunnen vragen: wie waarborgt Burgemeester en Wethouders, dat steeds dezelfde man, die het aanplakbiljet heeft samengesteld, ook het strooibiljet maakt? Wanneer circulaires verspreid worden en biljetten aangeplakt worden, dan wordt dat niet gedaan door de menschen van zoo'n troep. Dat geschiedt door anderen. Deze zaak heeft niets te maken met het recht van vereeniging en vergadering, en er is ook geen sprake van onderdrukken van de meening van anderen. Dit zou juist het geval zijn, als men van te voren aan Burgemeester en Wethouders moest vragen, wat een spreker zou mogen vertellen. De zaal wordt altijd verhuurd, nadat men gevraagd heeft voor welk doel het geschiedt. Als dan ook in een geval als dit de vergadering doorgaat en de spreker komt met de wet in conflict, dan treedt de politie op. De zaal zou bijvoorbeeld ook verhuurd kunnen worden aan een troep acrobaten, maar als men uit de strooibiljetten bemerkt, dat de bedoeling is om een onzedelijke voorstelling te geven, dan zegt het gemeente bestuur: wij verhuren de zaal niet. Er is geen kwestie van het belemmeren van het vrije woord en de Grondwet en het "Wetboek van Strafrecht hebben er niets mede te maken. Burgemeester en Wethouders blijven hun standpunt hand haven en als de heer Groeneveld het daarmede niet eens is, dan moet hij maar een motie van afkeuring indienen. De heer Knuttel meent, dat het voorbeeld, door den Voorzitter aangevoerd, niet juist is. Het zal nooit in iemands hersenen opkomen om in dergelijke vergadering zoodanige beschuldiging tegen de communisten te uiten. Wel zijn er in den loop van de jaren vergaderingen ge weest, waarin uiting gegeven is aan beschuldigingen tegen de communisten, die toch zeker ook van zeer ernstigen aard zijn socialisatie van de vrouwen, moorden, martelingen e.d., maar spreker heeft nooit gezien dat daartegen opge- 'treden is. De Voorzitter meent, dat dit geheel iets anders is. Dat is hetzelfde alsof men zegt, dat er bij gelegenheid van de Fransche revolutie vele menschen geguillotineerd zijn. De heer Groeneveld antwoordt aan den Voorzitter, dat het in het geheel zijn bedoeling niet is, dat op de Secretarie zal worden gevraagd wat een spreker zal zeggen. Gelukkig is dat ook niet de practijk. In het geval in kwestie is alleen medegedeeld, dat iemand over het kloosterleven zou spreken. Daarna heelt de secretarie-ambtenaar, optredende namens Burgemeester en Wethouders, de zaal verhuurd en een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 17