MAANDAG li FEBRUARI 1924. 37 onderwijzeressen opgedragen. De voorstanders daarvan lieten zich toen vooral door overwegingen van bezuiniging leiden. De heer Oostdam noemde als het bedrag, dat bezuinigd zou kunnen worden, een som van ƒ20.000.DeheerEerd- mans, die in Juni met spreker had meegestemd, viel nu zijn partijgenoot den heer van Hamel af en gaf zijn stem aan het voorstel van de heeren Oostdam en Wilbrink. De overige 11 tegenstanders lieten zich leiden door het motief, dat het onderwijs, vooral in de lagere klassen, er zeer onder zou lijden. De heer Meijnen, toenmaals nog geen Wethouder, heeft bij deze gelegenheid vooral de nieuwe regeling verdedigd, en men heeft naar hem geluisterd, omdat hij werd geacht des kundig te zijn. Hij geloofde, dat er moeilijkheden uit zouden voortvloeien, maar dat het hoofd der school in overleg met het personeel die wel op bevredigende wijze zou oplossen. Nu heeft de regeling eenigen tijd gewerkt en spreker zou door de ervaringen daarbij opgedaan geleid, de volgende vragen tot den Wethouder willen richten: 1°. Is, de kosten van de uit te keèren wachtgelden in aan merking genomen, de bezuiniging inderdaad zoo groot als indertijd werd voorgesteld? 2°. Is gebleken, dat het onderwijs er niet onder lijdt? 3°. Is gebleken, dat inderdaad de moeilijkheden door de vindingrijkheid der hoofden, al of niet in overleg met het onderwijzend personeel, op bevredigende wijze zijn opgelost? De Voorzitter doet den heer Sijtsma opmerken, dat deze vragen niet geheel kloppen met den inhoud der interpellatie- aanvraag, waarin geen sprake is van de bezuiniging. Spreker verzoekt den interpellant om voet bij stuk te houden. De heer Sijtsma meent de eerste vraag niet nader te be hoeven toe te lichten. Daarop zal zeer gemakkelijk door den Wethouder een antwoord te geven zijn. Wat betreft de tweede vraag, de deskundigen, die het onderwijs geven of die op het onderwijs moeten toezien, zijn over het algemeen van oordeel, dat het ouderwijs in de handwerken veel beter gegeven werd door de vakonderwijze ressen. In de eerste plaats/omdat de klasse-onderwijzeressen er niet zoo in zitten en velen hunner er in menig opzicht niets voor gevoelen. Laatstgenoemden hebben vroeger nooit dat onderwijs gegeven; ze hebben indertijd toevallig de acte behaald, omdat het een aanbeveling was; nu kost dat onder wijs haar inspanning en voor die inspanning gevoelen zij niet veel. Die onderwijzeressen moeten haar eigen klasse verlaten om in een andere klasse handwerkonderwijs te gaan gevendien tengevolge gaat van den voor het handwerkonderwijs bestemden tijd een heel stuk weg voor het ordenen en regelen en aan pakken, terwijl de vakonderwijzeressen onmiddellijk konden beginnen omdat zij een en ander vooraf klaar maakten. Men kan op de vingers natellen, dat het nu minder goed gaat, zooals trouwens de ervaring al heeft geleerd. Misschien kan de Wethouder met feiten het tegendeel bewijzen in welk geval spreker zich er bij zal moeten neerleggen. Het derde en voornaamste bezwaar is, dat de kinderen van de lagere klassen te 11 uur uit de school gaan en dan vaak op straat blijven loopen, omdat zij niet door een ouder zusje of broertje naar huis geleid kunnen worden, terwijl zij boven dien het onderwijs ontberen. Dit bezwaar weegt des te zwaarder, omdat door afschaffing van het zevende leerjaar de kinderen met minder ouderwijs moeten volstaan en het derhalve noodig is, dat zij hun leertijd goed gebruiken. Bovendien als men al uitgaat van de meening dat de dag voor deze kleinen te lang duurt, zou het beter zijn dat de kinderen 's morgens, wanneer zij frisch zijn, in de school bleven en op den middag vrij werden gelaten. Spreker zou daarom vooral het onderwijs weer aan de vakonderwijzeressen opgedragen willen zien. Dat zou niet zooveel meer kosten, in aanmerking genomen, dat de vak- onderwijzeressen meestal een aardig bedrag aan wachtgeld genieten. Spreker had het zich aldus voorgesteld. "Voor drie scholen tezamen stelt men één vakonderwijzeres aan, dieper school 9 uur les geeft in de week, dus in het geheel 27 uur per week. Het aantal lesuren op de scholen bedraagt 26 per week, zoodat één uur les buiten de schooluren moet worden gegeven. Dit geschiedt ook reeds bij het gymnastiekonderwijs en kan dus geen bezwaar zijn. Spreker zou van den Wethouder gaarne vernemen met hoeveel de kosten zouden toenemen, indien dit denkbeeld werd verwezenlijkt. Het handwerkonderwijs zou er door gebaat worden en de gemeente zou beter aan haar verplich ting om voor het onderwijs te zorgen kunnen voldoen. Alleen wanneer de kosten overwegend zijn, zal spreker zich bij de bestaande regeling moeten neerleggen. Misschien zal spreker nog eens een voorstel indienen, maar hij zal dat laten afhangen van het oordeel van den Wethouder en van de overige Raadsleden. De heer Meijnen zou het op prijs hebben gesteld, indien de heer Sijtsma hem zijn vragen tijdig had toegezonden, want op de eerste vraag, welke den financiëelen kant der zaak raakt, kan nu niet een precies antwoord worden gegeven. De kosten, die door de nieuwe regeling worden uitgespaard, variëeren ieder jaar. Op dit oogenblik komen alle vakonder wijzeressen voor wachtgeld in aanmerking, maar over eenige jaren vervalt dat voor sommige en later voor andere. Spreker meent, dat, als de zaak geheel heeft doorgewerkt, het verschil 10.000 zal zijn. Spreker meent te kunnen laten rusten het voor en tegen van het genomen raadsbesluit. De Raad heeft een besluit in dezen genomen en Burgemeester en Wethouders stonden nu voor de uitvoering ervan; het besluit als zoodanig hadden zij niet meer te waardeeren. De uitvoering moest zoo goed mogelijk wezen, zoodanig dat er zoo weinig mogelijk op aan te merken viel. Dit is dan ook eigenlijk het punt, waarover het moet loopen. Aan den maatregel, om de kinderen van het eerste en het tweede leerjaar des morgens orn elf uur naar huis te laten gaan, liggen twee motieven ten grondslag. Het eerste motief ligt op hygiënisch terrein. Na uitvoerig onderzoek is bewezen, dat, wanneer de jonge kinderen onmiddellijk den vollen schooltijd van 912 en van 24 uur moeten medemaken, de overgang voor hen te sterk blijkt te zijn; dat is een te lange schooltijd. Het hoofd van een der openbare scholen alhier heeft reeds eenige jaren geleden op dit bezwaar de aandacht gevestigd in zijn jaarverslag. Verleden jaar heeft het hoofd der school op de Aalmarkt, in overeenstemming met den wensch van vele ouders, op dit stuk voorstellen ingediend om des morgens den schooltijd voor die jonge kinderen te doen duren tot 11 uur, maar dit is niet door gegaan, omdat Burgemeester en Wethouders niet incidenteel voor één school een dergelijken maatregel konden nemen. Aan de kennis, die de kinderen moeten opdoen, doet een dergelijke maatregel geen afbreuk. De kinderen blijven frisscher en zij kunnen zoodoende in de overblijvende schooluren beter leeren. Het tweede motief voor de verkorting van den schooltijd ligt op onderwijskundig gebied. Burgemeester en Wethouders moesten er voor zorgen, dat het handwerkonderwijs, hetwelk wat het aantal uren betreft op de vroegere 3e klasse-scholen in ongunstiger conditie kwam, toch zoo goed mogelijk werd gegeven en om dat te bereiken was in de eerste plaats noodig, dat de dames, die dat onderwijs geven, niet ook tegelijkertijd het toezicht hadden op het werk van de jongens in dezelfde klasse. Dat zou mogelijk zijn, wanneer, zooals ook reeds in 1922 de Plaatselijke Schoolcommissie had geadviseerd, men de kinderen van de le en 2e klasse om 11 uur naar huis liet gaan. De onderwijzeressen van die klassen zoyden zich dan geheel kunnen wijden aan het geven van handwerkonderwijs in de klassen 3 tot en met 6. De heer van der Lip heeft bij de behandeling van de reorganisatie-voorstellen gezegd, dat dit denkbeeld van de Schoolcommissie overwogen diende te worden en dat het naar zijn meening dien kant wel uit zou moeten. Toen het vernieuwde college in September voor de uitvoering van deze besluiten kwam te staan, heeft de betrokken WTethouder in overleg en in volkomen overeenstemming met den Inspecteur van het lager onderwijs dien weg der Schoolcommissie gevolgd; beiden meenden, dat door dezen maatregel niet alleen een hygiënisch doel werd bereikt, maar tevens op de beste wijze de belangen van het handwerkonderwijs verzekerd konden worden. Aan de hoofden van scholen is verzocht, indien zich eventueel wezenlijke bezwaren mochten voordoen, daaraan zooveel mogelijk tegemoet te komen. Spreker kan mededeelen, dat noch bij hem noch aan de Afdeeling Onderwijs ook maar één enkele klacht is ingekomen. Ook in de dagbladen heeft er niets over gestaanalleen heeft hij in een verslag van een ouderavond in de school van den heer Zeelenberg gelezen, dat sommige ouders hadden gevraagd of een andere regeling niet beter zou wezen, waarop door den heer Zeelenberg was geantwoord, dat z. i. de beste was gekozen. Verder wijst spreker er op, dat in al de 26 bestaande inspectie's van het lager onderwijs in ons land, zij het dan in een grooter of kleiner aantal scholen in sommige inspectie's in een groot aantal scholen zoowel bij het openbaar als bij het bijzonder onderwijs voor de klassen 1 en 2 een verkorte schooltijd in verreweg de meeste gevallen van 's morgens 911, is ingevoerd om dezelfde redenen en zonder overwegende bezwaren. Een voorstel om tot den vroegeren toestand terug te keeren is van spreker niet te verwachten. Te zeggen, dat deze maatregel een mislukking is gebleken, nu hij nog slechts 5 weken heeft gewerkt, lijkt spreker vrij voorbarig. De maatregel is zoo goed mogelijk voorbereid en het verdient aanbeveling de werking er van af te wachten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 15