36 MAANDAG 11 FEBRUARI 1924. schoolonderwijs zou geen bezuiniging geven, maar wel wordt er door subsidiëering bezuinigd ook als men verder ging in de subsidiëering van de bijzondere bewaarscholen, omdat in elk geval de subsidie lager zou zijn dan de kosten voor gemeentelijke bewaarscholen. Dit voordeel zal voor de gemeente van nog meer gewicht worden, nu van de verhooging van de leeftijdsgrens voor toelating tot de lagere school het gevolg zal zijn, dat de bewaarscholen veel drukker bezocht zullen worden. Een praeadvies zal omtrent de ingekomen adressen niet uitgebracht worden; dat zou ook niet de gewone gang van zaken zijn. Er hadden vanuit den Raad naar aanleiding van die adressen voorstellen gedaan kunnen zijn, maar de tijd is daarvoor te kort geweest. Dengenen dus, die met dit voorstel niet content zijn, rest niets anders dan hun stem daaraan te geven, dankbaar maar niet voldaan, en dan te overwegen, of zij binnen niet al te lan gen tijd zelt met een aanvullingsvoorstel zullen kunnen komen. De heer Wilbrink verklaart in zeker opzicht principiëel met den Wethouder van meening te verschillen, namelijk als hij zegt, dat men hier zou moeten wachten met de gelijk stelling van het bijzonder en het openbaar bewaarschool- onderwijs op een Rijksregeling. Aangezien het Rijk het bewaarschoolonderwijs op geenerlei wijze subsidieert, zou het wel een beetje vreemd zijn om te wachten totdat in deze het Rijk een regeling voor de gemeente trof en aangaf, hoe de gemeente in deze zou moeten handelen. Zooals de zaak thans staat, is dat, naar spreker meent, de taak van de gemeente. Hij geeft toe, dat financieele over wegingen een beletsel zijn om dit punt nu in het geding te brengen, maar, waar het bijzonder bewaarschoolonderwijs voor de gemeente groot voordeel afwerpt, hoopt hij ook, dat eerlang voorstellen den Raad zullen bereiken, waardoor dat onderwijs ruimer zal worden gesubsidiëerd. De Voorzitter wijst er op, dat de groote staatsrechtelijke kwestie niet is aangeroerd. In verband met het bestaan van de Leerplichtwet worden het openbaar en het bijzonder lager onderwijs terecht op gelijken voet behandeld, maar nergens is dat voorgeschreven voor het bewaarschoolonderwijs. Toe vallig heeft de gemeente Leiden het bewaarschoolonderwijs ter hand genomen, voordat hier bijzonder bewaarschoolonder wijs bestond, en toen is zij gaandeweg, geheel onverplicht, ook het bijzonder bewaarschoolonderwijs gaan steunen. In 1919 was de heer de Lange, een onbetwist voorstander van het bijzonder onderwijs, zeer ingenomen met de gelijkstelling, wat de salariëering betreft, en thans is de heer Pera zeer verontwaardigd over de ongelijke behandeling, terwijl men daarvan zijnerzijds in de vijf jaar van zijn wethouderschap nooit iets heeft vernomen. Spreker vraagt waar men zou blijven met de gelijkstelling, wanneer de gemeente de openbare bewaarscholen eens af schafte. Dan zou ieder subsidie-systeem goed zijn, want hier geldt niet de dwang, welke voor het lager onderwijs bestaat spreker bedoelt niet alleen de wets-dwang doch ook de moreele dwang om zijn kinderen onderwijs te laten geven. Er moet een basis wezen, waarop men subsidie toekent. Spreker zou het eens zijn met den heer Wilmer, als deze niet uitgesproken had: dankbaar, maar niet voldaan! Of de heeren voldaan zullen worden, zal afhangen van de vraag in hoeverre te zijner tijd de verzetting van den toelatingsleeftijd van de kinderen op de lagere school zal moeten leiden tot verhooging van het subsidie aan de.bewaarscholen. Men zal een afwachtende houding moeten aannemen, want, als de financieele toestand van het Rijk verbetert, komt er wellicht weer verandering in dien toelatingsleeftijd. Spreker gevoelt niet veel voor het bewaarschoolonderwijs. De salarissen zijn vrij hoog, terwijl het onderwijs niet veel verder gaat dan het maken van popjes van klei en het dansen in een kringetje, matjes vlechten en dergelijke bezig heden om de kinderen te occupeeren. Hij zou den toelatings leeftijd voor de lagere school verlaagd willen zien, dan zou men geen paleizen van bewaarscholen krijgen. Spreker geelt den heer Wilmer toe, dat dit voorstel met de bezuiniging niets te maken heelt. Indien men in aan merking neemt, dat een bewaarschool ƒ106.000.zal kosten, dan is dit bedrag van 3000.slechts een kleinigheid. En voor dat bedrag krijgen wij alvast de belofte van oprich ting van 2 Christelijke en van 1 of 2 Katholieke bewaar scholen. Men moet ook de gemeentefinanciën in het oog houden en spreker zou dus in overweging willen geven om dankbaar te zijn en het onvoldaan zijn alsnog uit te stellen. De heer Meijnen doet opmerken aan den heer Wilmer, die meent dat spreker uit het schrijven van de besturen der Parochiale scholen geconcludeerd zou hebben, dat zij tot oprichting van een bewaarschool zouden overgaan, dat het voor spreker niet noodig was dergelijke conclusie te trekken, omdat het er met zoovele woorden in staat. Verder wordt in dat schrijven aan Burgemeester en Wethouders vriendelijk verzocht om bovendien tegemoetkoming in de stichtingskosten in overweging te nemen. Wat betreft de quaestie van de gelijkstelling, wanneer men voor het bewaarschoolonderwijs een gelijkstelling kreeg als nu voor het lager onderwijs geldt, dan zou het Rijk alle salarissen voor zijn rekening moeten nemen; zoodoende zou dit bedrag uit de gemeentelijke subsidieregeling kunnen worden gelicht en dan zou de gemeente in de andere richting heel wat verder kunnen gaan dan nu. Spreker wijst erop, dat de gemeente niet wettelijk verplicht is om het bewaarschoolonderwijs te subsidiëeren en nochtans zal zij bij aanneming van dit voorstel dit onderwijs in veel ruimere mate subsidiëeren dan het geval is ten opzichte van het nijverheidsonderwijs, waarvoor zij volgens de wet 30 van de netto-onkosten heeft te vergoeden. Spreker onderstreept het betoog van den Voorzitter en wijst erop, dat, toen de financiën van de gemeente Leiden florissanter waren dan nu, niet gedacht is aan uitbreiding van de subsidiëering der bijzondere bewaarscholen. Nu het met de gemeentefinanciën nijpt en Burgemeester en Wethouders desondanks voorstellen, de subsidie te ver- hoogen, komt men met het: dankbaar, maar niet voldaan! Spreker vraagt of dat billijk is. Men had zich kunnen bepalen tot het uiting geven aan zijn dankbaarheid en dat »maar niet voldaan" achterwege kunnen houden. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen I, II en III worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Art. IV, op verzoek van den heer Knuttel in stemming gebracht, wordt met 26 tegen 1 stem aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Witmans,van der Wall, Sanders, Reimeringer, Heemskerk, Meijnen, Mulder, van Hamel, Sijtsma, van Stralen, Wilmer, van den Heuvel, van Rosmalen, Pera, Wilbrink, Huurman, Groeneveld, Verwey, Uostdam, Eerdmans, Mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Spendel, Bergers, Coster, Baart en Kooistra. Tegen stemt de heer Knuttel. (De heeren van Stralen, van den Heuvel, Baart en Huur man waren inmiddels ter vergadering gekomen). De artikelen V, VI en VII worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XVI. Vaststelling van het Ie suppletoir-kohier der school gelden voor het Middelbaar- en Hooger Onderwijs, dienst 1923—1924. (Zie Ing. St. No. 38.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten tot vaststelling van het le suppletoir-kohier der school gelden voor het Middelbaar- en Hooger Onderwijs, heffings jaar 19231924, opgemaakt tot een bedrag van 496. XVII. Bezwaarschriften tegen- en verzoekschriften betref fende aanslagen in het schoolgeld Middelbaar- en Hooger Onderwijs, dienst 19221923. (Zie Ing. St. No. 39). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming be schikt op diverse bezwaar-en verzoekschriften in zake school geld Middelbaar- en Hooger Onderwijs, heffingsjaar 19221923, overeenkomstig het overgelegd advies van Burgemeester en Wethouders. XVIII. Interpellatie van den heer Sijtsma, in zake de thans geldende regeling van het handwerkonderwijs op de open bare lagere scholen in deze gemeente. De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma zegt, dat het hem leed doet te moeten terugkomen op een onderwerp, dat hier reeds tweemaal ampel en breed is besproken. Het eerst is de regeling van het hand werkonderwijs op de scholen 3de klasse behandeld in Juni 1922 bij het groote debat over de reorganisatie van het lager onderwijs en toen is door aanneming van een amendement van Mevrouw van Itallie en spreker besloten, dat het onder wijs aan de vakonderwijzeressen zou blijven toevertrouwd, maar in de vergadering van 18 December werd een voorstel van de heeren Oostdam en Wilbrink, strekkende om op dat besluit terug te komen, met 14 tegen 11 stemmen aange nomen. Daardoor werd het handwerkonderwijs aan de klasse-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 14