34 MAANDAG 11 FEBRUARI 1924. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te uur. Behalve de dames van Itallievan Embden en deStoppelaar Zeeman en de heeren Dubbeldeman, Splinter en van Eek, is thans ook de heer Eikerbout afwezig. De Voorzitter stelt thans eerst aan de orde het aange houden punt der agenda: I. Benoeming van eene onderwijzeres, hoofd der Meisjes opleidingsschool voor Uitgebreid Lager Onderwijs aan de Boommarkt. (Zie Ing. St. No. 53.) De Voorzitter verzoekt den heeren Wilmer, Kooistra, mevr. Dietrichde Rooy en den heer van der Wall weder het stembureau te vormen. Wordt benoemd met 13 stemmen mej. A. M. E. de Leeuw; mej. F. Bakker verkreeg 9 stemmen, terwijl 1 biljet in blanco was. De Voorzitter dankt het stembureau wederom voor de genomen moeite. Thans is aan de orde: XV. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 10 Februari '1910 (Gem. blad No. 3), regelende de voor waarden, waaronder ten behoeve van bijzondere bewaarscho len subsidie uit de gemeentekas kan worden verleend. (Zie Ing. St. No. 52.) Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende adressen van de besturen der Vereeniging voor Christelijke Fiöbelscholen en van de R. K. Parochiale scholen. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Oostdam zal zich niet tegen dit voorstel verzetten, omdat hij het beschouwt als een bescheiden stap in de goede richting, maar hij hoopt, dat Burgemeester en Wethouders niet met aanneming van dit voorstel de zaak afgedaan zullen achten. Als gevolg van de onderwijspolitiek der Regeering zal het bewaarschoolonderwijs in de naaste toekomst bijzondere zorg vragen en het zal zeker in het belang van een spoedige oplossing van deze gewichtige aangelegenheid wezen, indien de gemeente het particulier initiatief krachtig zal steunen. Dit zal ook in het belang van de gemeente zijn, want hoe eer een behoorlijk aantal kinderen van dit onderwijs zal kunnen genieten hoe beter. Spreker zou een definitieve oplos sing pas bereikt achten, indien de gelijkstelling, welke ten aanzien van het lager onderwijs bestaat, ook tot het bewaar schoolonderwijs werd uitgebreid; maar waar men voorshands zoover nog niet komt, is het gewenscht, dat de gemeente een tegemoetkomende houding jegens het particulier initiatief op dit gebied aanneemt. Spreker ziet met vertrouwen de toezeg gingen van den Wethouder tegemoet. De heer Pera sluit zich aan bij het gesprokene door den heer Oostdam. Zijns inziens zijn Burgemeester en Wethouders in hun overwegingen niet zoo ver gegaan als voor de samen leving noodzakelijk is. In het bijzonder heeft spreker getroffen wat in een van de adressen staat: de bijzondere bewaarscholen ontvangen voor de bouwkosten niets; bij het openbaar onder wijs worden de salarissen betaald, van één onderwijzer op 35 kinderen, bij het bijzonder onderwijs is die verhouding één onderwijzer op 50 kinderenvoor pensioen heelt het bijzonder onderwijs niets, terwijl voor het openbaar onderwijs zoo goed als alles door de gemeente wordt betaald. Het schoolgeld wordt aldus opgegeven: bij het openbaar onder wijs 3 a 4 cent, bij het bijzonder onderwijs 15 a 20 cent. Die verhoudingen laten veel te wenschen over en spreker ziet hoopvol uit naar een meer gunstige regeling voor het bijzonder onderwijs. De heer Meunen verheugt er zich over, dat de beide spre kers steun aan dit voorstel hebben toegezegd, al zouden zij dezen eersten stap in de goede richting door meerdere gevolgd willen zien. De heer Oostdam bepleitte een definitieve regeling, inhoudende gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder bewaarschoolonderwijs in den zin, zooals die bij het openbaar lager onderwijs bestaat. De heer Pera sloot zich bij hem aan. Het denkbeeld, dat zulk een definitieve regeling zou in houden gelijkstelling voor de publieke kassen, behoort niet in deze vergadering thuis. Daartoe zou noodig zijn een rijks regeling en niet een gemeentelijke regeling. De heer Pera zegt, dat op de gemeentelijke bewaarscholen er 1 onderwijzeres per 35 leerlingen zou zijn en op de bij zondere bewaarscholen 1 onderwijzeres per 50 leerlingen. Spreker kan mededeelen, dat op het oogenblik de practijk bij het openbaar en bij het bijzonder bewaarschoolonderwijs ge heel anders is dan de heer Pera meent. Op de gemeentelijke bewaarscholen zit een gemiddeld aantal van 34 leerlingen in de klas; voor de drie bijzondere bewaarscholen, welke door de gemeente gesubsidieerd worden, is het gemiddeld aantal leerlingen per klas 38, en voor alle bijzondere bewaarscholen, de gesubsidieerde en de niet-gesubsidiëerde, is dat getal 36. Dan is er nog de klacht, dat niets vergoed wordt voor het pensioen van het personeel der bijzondere bewaarscholen. Nu sluit vergoeding voor het pensioen toch in, dat ook de be sturen der bijzondere bewaarscholen voor pensioen geld hebben uit te geven, maar dat is niet het geval, omdat de onder wijzeressen bij het bijzonder bewaarschoolonderwijs vallen buiten de pensioenregeling. Dus van het geven van dergelijke vergoeding kan geen sprake zijn. Den heer Pera geeft spreker toe, dat het schoolgeld op de openbare bewaarscholen te laag is. Bij spreker stond dan ook reeds sinds geruimen tijd vast, dat daarin verandering moet komen, maar ten gevolge van zijne vele werkzaamheden in de laatste maanden heeft spreker nog geen voorstel in dien geest kunnen doen. De heer Pera zegt, dat dit voorstel, wat betreft de ver houding tot het bijzonder onderwijs, nog veel te wenschen overlaat en ziet hoopvol uit naar hetgeen spreker daarover verder zal zeggen. Burgemeester en Wethouders staan, zooals uit dit voorstel blijkt, niet onsympathiek tegenover het bijzonder bewaar schoolonderwijs. Principieel behoeft de zaak ook niet meer te worden besproken, want dat is geschied in 1909 en 1910, toen de subsidiëering van het bijzonder bewaarschoolonderwijs door den Raad is geregeld. Het is thans alleen de vraag of men in dezen iets verder kan gaan dan vroeger is geschied, toen de verordening is gewijzigd. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend die vraag in bevestigenden zin te kunnen beantwoorden. Zij waardeeren den moed en den durf, welke aan den dag worden gelegd, en de moeite, welke wordt gedaan, door de besturen, die het initiatief nemen tot oprichting van bijzondere bewaarscholen. Zij erkennen ook, dat het hier een gemeentebelang geldt, en daarom hebben zij gezocht naar een weg om de subsidie te verhoogen. Bij bet zoeken naar de beste manier om dat te doen moesten zij in het oog houden, dat ér een grens in het verder uitbreiden van de subsidie behoorde te wezen, natuurlijk uit financiëele over wegingen, en dat er een systeem voor de verdere uitbreiding moest gekozen worden, dat passend kon worden genoemd voor verschillende besturen, die zich voornamen of zullen voornemen meerdere bewaarscholen te stichten. Nu is subsidiëering op drieërlei terrein mogelijk: 1. bij de stichtingskosten, 2. bij de salarissen en 3. bij de exploitatie. Slechts een paar plaatsen in ons land verleenen ook subsidie voor de stichtingskostende meeste doen dat niet en bepalen zich tot 2 en 3 of tot 2 of 3. Nu vroeg de Vereeniging voor Christelijke Fröbelscholen of de gemeente, waar ƒ30000. noodig was, onder hypothecair verband een bedrag van ƒ20000.wilde fourneeren. Burgemeester en Wethouders hebben echter gemeend te moeten voorstellen geen bijdrage in de stichtingskosten te moeten verleenen en wel om deze redenen Het eerste bezwaar is, dat de stichtingskosten van een bewaarschool zeer uiteenloopen, en wat zou nu het gevolg zijn, als men als gemeentesubsidie zeker percentage van de stichtingskosten vastlegde? Dan zou er altijd een aanmerkelijk verschil kunnen zijn tusschen de bedragen, welke men aan de verschillende vereenigingen als subsidie zou moeten uit- keeren. De eene vereeniging zal een school kunnen bouwen voor 20000.— de andere voor 30000.— een derde voor 50000.een vierde misschien voor 100000.er is indertijd reeds van de zijde van de gemeente een plan gemaakt voor den bouw van een bewaarschool, die ƒ100000. zou moeten kosten. Bovendien zou bij eventueele mislukking of bij eventueele opheffing van die bewaarscholen de gemeente in het bezit komeri van gebouwen, die natuurlijk, omdat ze als scholen zijn ingericht, niet zooveel waarde hebben voor andere doel einden, en dan kon het aantal van die gebouwen wel eens grooter worden dan voor de gemeente dienstig was. Ook zou de ligging van die gebouwen, welke eventueel ledig zouden komen, wel eens zoodanig kunnen zijn dat de gemeente daaraan weinig had. Spreker behoeft slechts te herinneren aan den voorgenomen bouw van de Katholieke bewaarschool op den Heerensingel, welke een deel zal uit maken van een complex gebouwen voor lagere scholen. Ook wijst hij erop, dat de Katholieke bewaarscholen op de Oude Vest en in de van der Werffstraat midden in de groote gebouwen liggen. De waarde van die bewaarschoolgebouwen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 12