32 MAANDAG 11 FEBRUARI 1924. niet juist waren. Mede als oorzaak waarom de wet in het leven is geroepen, beschouwt spreker ook dat over deze zaak reeds was geschreven: in 1914 door wijlen den heer Teilegen, burgemeester van Amsterdam, in het Gemeenteblad van Amsterdam, in 1915 door den ingenieur Bakker Schut en in 1918 door den heer Faber, oud-inspecteur van de Volks gezondheid. De wet had ten doel om den gemeenten de ver plichting op te leggen aan de Regeering behoorlijke gegevens te verstrekken ten opzichte van den hier te lande heerschenden woningnood, opdat de Regeering daarnaar de bedragen der subsidiën ter voorziening in den woningnood zou kunnen bepalen. In Nederland bestaan reeds eenige woningbeurzen, onder andere te Schiedam, Dordrecht, den Haag, Leeuwarden, Middelburg en Viissingen. Toen de wet in het leven was geroepen, is door het gemeentebestuur van Leiden onmiddellijk aan de Kroon gevraagd ontheven te worden van de ver plichting tot oprichting van een woningbeurs, zooals die is opgenomen in artikel 11 der Woningwet. De gronden, waarop dat is geschied, worden in het praeadvies vermeld: Vooreerst acht men een woningbeurs een nuttelooze instelling, ja, men spreekt zelfs van «improductief", waaruit naar het oordeel van spreker blijkt, dat men niet veel respect heeft voor den wetgever, die gemeend heeft zulk een wet in het leven te moeten roepen. In de tweede plaats acht men een woningbeurs overbodig, omdat men meent, dat de statistische gegevens zeer gemakkelijk zijn bij elkander te krijgen met behulp van de Huurcommissie, het bureau van den Burgerlijken Stand en het bureau van Bouw- en Woningtoezicht. Nu is het stelsel van het verzamelen van gegevens op 22 April 1922 in werking getreden en op 30 Juli 1923 heeft de Wethouder een opgave verstrekt van den stand van het woningtekort. Spreker hoopt aan te toonen, dat die opgave niet juist is, en daarbij zal hij zich baseeren op datzelfde getal van 853, afkomstig van de woningtelling in 1919. Toen was er volgens de mededeeling van den Wethouder een tekort van 853 woningen. Verder is er in de jaren 1919—1923 ten gevolge van het sluiten van huwelijken een tekort ontstaan van 957 woningen; daarbij komen 90 nog bewoonde onbewoonbaar verklaarde woningen; verder nog 168 woningen, die door uitbreiding vermoedelijk zullen afgebroken en dus aan den voorraad woningen onttrokken zullen worden. De Wethouder komt dus tot een totaal van 2068. Spreker heeft ook een berekening gemaakt, die berust op gegevens van den Burgerlijken Stand en van het Bouw- en Woningtoezicht. Spreker gaat eveneens uit van het tekort van 853 woningen in 1919; ten gevolge van het sluiten van huwelijken is ver oorzaakt een woningtekort: in 1921 van 455, in 1922 van 438, en 1923 van 440. Het aantal onbewoonbare woningen is niet 90, maar is volgens de Gezondheidscommissie te stellen op 455. Verder zijn daaraan toe te voegen de 168 af te breken woningen. Het totale tekort wordt dus 3252, of 1184 meer dan de Wethouder becijfert. Dat tekort van 3252 woningen zal door het gereed komen van de onderhanden zijnde bouwplannen in October 1924 gedaald zijn tot 1009. Als men rekening houdt met al de plannen, die van de gemeente zijn uitgegaan, waarvan sommige zijn uitgevoerd, zoodat de huizen zijn bewoond, waarvan andere, wat de uitvoering betreft, nog slechts tot het leggen der riolen zijn gevorderd, terwijl een derde gedeelte nog slechts op papier bestaat en misschien aan het eind van het jaar in den Raad zal komen, dan komt men aan het einde van 1924 tot een zoodanig tekort, dat de opgave, door den Wethouder in Juli 1923 gegeven, niet juist kan zijn. Daaruit blijkt de wenschelijkheid om een bureau voor woningstatistiek te hebben. Men noemt dat een woningbeurs, maar de bedoeling is er een woningbeurs aan te verbinden. Thans zal spreker gaan uiteenzetten waarom te Leiden een woningbeurs moet worden ingesteld. Burgemeester en Wethouders zeggen in hun praeadvies, dat er drie bureaux zijn, waar woningzoekenden zich kunnen vervoegen. Die bureaux zouden in dit opzicht wel goede diensten kunnen verrichten, maar zij staan niet met elkander in verband. Zeer vele menschen, vooral menschen uit andere plaatsen, die zich hier willen komen vestigen, staan voor de moeilijke taak hier een huis te zoeken. Zij moeten zich vaak twee, drie of vier keer reis- en verblijfkosten getroosten voor dat doel. De bestuurders der woningbouwvereenigingen krijgen dergelijke menschen dikwijls bij zich, maar, als er geen woningen beschikbaar zijn, zijn zij niet in staat die menschen te helpen. Dat woninggebrek maakt de instelling van een woningbeurs noodig, opdat de menschen, die dagelijks langs de straat slenteren om een huis te zoeken, een centrum vinden, waar bekend is welke woningen beschikbaar zijn en tot welke prijzen. Dat een woningbeurs in goede aarde valt bij de ingezetenen, ook bij de huisbazen, bewijst spreker door voor te lezen wat zich te Middelburg heeft voorgedaan. „Met de hier ter stede bereikte resultaten is bewezen, in een gevoelde behoefte te voorzien. Het aantal aanvragen en aanbiedingen stijgen steeds, terwijl de huiseigenaren hun eerst afwijzend standpunt hebben laten varen, en nu met pleizier gebruik maken van het bureau. Verder geeft het bureau bij aanvragen om nieuwbouw steeds adviezen aan het gemeentebestuur en is een vraag baak voor de Huurcommissie alsmede voor de Gezondheids commissie en de Gemeentebedrijven". De kosten worden hier berekend op 6000.maar zoo hoog behoeven ze niet te zijn. Zoo'n bureau kan heel goed ondergebracht worden in het Stadhuis; op het bureau van de belastingen kan wel een kamertje gevonden worden voor dit doel, waar een ambtenaar kan vertoeven en met de huurders kan spreken. Verder heeft spreker zich voorgesteld, met het oog op het eventueel subsidie van het Rijk, dat de kosten ongeveer 2750.zouden bedragen, en daarin zijn dan ook begrepen de tegenwoordige kosten van het maken der statistiek ad 250.—. Spreker eindigt met de hoop uit te spreken, dat de Raads leden van deze aangelegenheid een anderen indruk zullen gekregen hebben dan het praeadvies hun wil bijbrengen, en dus dat praeadvies zullen verwerpen. De heer Witmans acht een woningbeurs op dit oogenblik voor Leiden niet noodig. Als men een beurs voor zeker artikel wil stichten, dan moet dat artikel in voorraad zijn, en een voorraad woningen is er niet. Hetgeen de heer Kooistra wil is dit: wanneer een vreemdeling te Leiden naar een woning zoekt, dan kan hij bij de beurs komen om een woning te vragen, en dan wordt hem daar gezegd: er is geen woning. Waartoe dient dan een woningbeurs? De kostenberekening betreffende een woningbeurs laat ik geheel daar. Wanneer spreker overtuigd was van de wensche lijkheid en de nuttigheid van een woningbeurs, dan zou hij zich niet door de kosten laten weerhouden. Hoe staat op het oogenblik te Leiden de zaak? In het begin van 1922 bereikte de Huurcommissie het verzoek van Burgemeester en Wethouders om althans bij benadering te doen weten, hoe groot de woningnood te Leiden was, en de commissie heeft na eenige bespreking besloten om aan het verzoek van Burgemeester en Wethouders tegemoet te komen, ook uit een oogpunt van financieel belang. Ook de commissie was van oordeel, dat het toch niet noodig was om een woningbeurs te stichten en zoo kon zij beginnen met een hulpmiddel te verschaffen. Spreker is de leider geweest van de woningtelling in 1919, waarvan de uitkomst was, dat in September en October van dat jaar te Leiden 853 woningen dubbel of meer dan dubbel werden bewoond. Feitelijk kwam men toen dus 853 woningen tekort. Nu begrijpt spreker niet hoe de heer Kooistra kan zeggen gegevens van het bureau van den Burgerlijken Stand te hebben, want in het begin van 1922 bleek spreker, dat men aan dat bureau niets wist van de jaren 1920 en 1921 op dit gebied. Als secretaris van de Huurcommissie heeft spreker toen een zekeren norm gevonden voor een vermoedelijk woningtekort over die beide jaren. Van het begin van 1922 af heeft hij van het Bouw- en Woningtoezicht en van den Burgerlijken Stand trouw de opgaven ontvangen van de huwelijken en van de zich vestigende en de vertrokken gezinnen en van de woningen in aan- en herbouw. Die cijfers werden alle verwerkt en aan de perceelen nagegaan. Nu is spreker daaruit gebleken, dat over de jaren 1922 en 1923 van de zich vestigende gezinnen en van de menschen, die in het huwelijk traden, geregeld per maand een 20-tal niet direct een eigen woning kon vinden. Dat cijfer is sedert de helft van het vorige jaar als gevolg van den steeds toenemenden woningbouw teruggeloopen tot ongeveer 12 a 14 per maand. Spreker heeft deze berekening gemaakt: op 17 November 1923 waren er 520 woningen tekort; bijgekomen95gezinnen, die bij huwelijk of vestiging in de gemeente geen woning konden vinden, dat wordt 615; het aantal nieuwe woningen, dat van 1 Juli tot 31 December 1923 in gebruik is genomen, bedraagt 65; blijft dus een tekort van 550; maar, waar in den loop van 1924 door nieuwbouw of verbouw 421 woningen beschikbaar komen, komt spreker voor het eind van 1924 tot een tekort van slechts 131 woningen vermeerderd met 180 voor gezinnen, die bij huwelijk of vestiging niet direct een woning kunnen huren, totaal derhalve 311 woningen. Daarbij moet in aanmerking genomen worden het aantal huurop- zeggingszaken, die bij de Huurcommissie aanhangig zijn. Nog 128 gezinnen zullen hun woningen moeten verlaten; het totaal aantal woningen te kort bedraagt dan 439 stuks. Wanneer daarbij geteld worden de onbewoonbaar verklaarde woningen, 491, dan wordt het tekort 930 woningen. Men ziet, daarvoor is geen woningbeurs noodig, om dit te berekenen. Spreker zou willen zeggen laat men voorzichtig doorbouwen men gaat nu bouwen bij den Haagweg; wellicht is er nog gelegenheid om een derde plan te maken, maar als dit gereed

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 10