H. Dietrichde Rooij.
12
opzicht de matigheid daarbij te buiten gaan. De verkoopers
van gedistilleerd ondervinden uit den aard der zaak schade,
wanneer zij op de meest winstgevende dagen ge-en sterken
drank mogen verkoopen, aan welken bezoeker ook, en zij
ter wille van een enkel misbruiker aan de overgroote meer
derheid van matige bezoekers niet kunnen verkoopen wat
deze wenschen.
Zoowel uit het verloop der maanden, gedurende welke
het tapverbod bestond, als daarvoor, maar inzonderheid bij
het vieren der Jubileumfeesten is gebleken, dat voor de
bevolking van Leiden een tapverbod onnoodig is. Bij het
vieren der Jubileumfeesten is gebleken hoe van de zijde
der drankverkoopers zelfs alles werd gedaan om drank
misbruik te weren. Zij begrepen blijkbaar zoo te moeten
handelen niet alleen uit moreele overweging, maar ook wijl
goede koopmanschap zulks medebrengt, aangezien de lasten
op het bedrijf drukkender worden naarmate het drankmisbruik
zou toenemen.
Ondergeteekenden meenen, dat de Overheid sterk het
oog gericht moet houden op deze feiten en dat men veel
beter zich van de medewerking der belanghebbenden kan
verzekeren, dan deze tegen zich in het harnas te jagen
onder zekere instemming van het publiek, door verorde
ningen, die zoowel de belanghebbenden als een groot deel
van het publiek sterk prikkelen en wier naleving bovendien
heel moeilijk te contröleeren is.
De ondervinding, in andere gemeenten opgedaan, sterkt
ondergeteekenden bij het doen van het onderhavige voorstel.
In menige gemeente toch is de ondervinding, met een
tapverbod opgedaan, verre van gunstig geweest. In de
gemeente Odoorn b. v., waar een tapverbod was ingesteld
op voorstel van de S. D. A. P. groep in den Eaad, werd na
eenigen tijd van dezelfde zijde het voorstel gedaan, de ver
ordening wederom in te trekken, aangezien de gevolgen van
het tapverbod veel ernstiger toestanden te zien gaven dan
die bestonden vóór het in werking treden van het tap
verbod. Een ander voorbeeld geeft 's Hertogenbosch, waar
men het verbod om sterken drank te verkoopen tijdens de
Carnavalsfeesten na eenige jaren weder introk, omdat het
zoogenaamde „droge" Carnavalsfeest verre van droog bleek
te zijn. Nu dit Carnavalsfeest wedergevierd is .zonder
tapverbod, is men algemeen van meening dat de toestand
veel beter is geworden dan tijdens het tapverbod het geval
was. Men heeft ook in deze gemeente met vrucht heil
gezocht in samenwerking met de georganiseerde drank-
handelaren.
Te Amersfoort, nog een voorbeeld uit de vele die te
noemen zijn, gaf het tapverbod evenmin de resultaten, die
men ervan had verwacht. Ingesteld met bijna algemeene
stemmen, werd met groote meerderheid kort daarna besloten
het wedef in te trekken en kwam een andere verordening
daarvoor in de plaats, welke sluiting voorschreef op Zater
dagmiddag en Zondag van alle publieke drankgelegenheden,
met de bevoegdheid aan den Burgemeester om daarvan
ontheffing te verleenen. Bij het tot stand komen dezer
verordening werd de bedoeling kenbaar gemaakt, deze önt-
heffing te verleenen aan alle exploitanten, die voldoende
medewerking verleenden in den strijd tegen het drank
misbruik. De sluiting zou echter onverbiddelijk worden
toegepast op die gelegenheden, waarin men niet ernstig
medewerkte om het drankmisbruik te weren.
Het is duidelijk dat bij geheele sluiting de controle op
de naleving der verordening ook veel gemakkelijker is dan
bij een verordening, als het Leidsche tapverbod beteekent.
Voor het geval alzoo men meent dat zonder eenige ver
ordening te Leiden niet voldoende gewaakt kan worden tegen
drankmisbruik op Zaterdagmiddag en Zondag, zou toch nog
wel een beter middel, om tegen dit euvel te waken, te
vinden zijn dan de verordening, waarvan ondergeteekenden
om al de bovengenoemde redenen de intrekking wenschelijk
achten.
A. I. Witmans Mzn.
Leiden, 1 November 1923.
N°. 20. Leiden, 11 Januari 1924.
Wij hebben de eer U mede te deelen, dat Mejuffrouw
D. Coebergh en de heer J. Zitman dit jaar aan de beurt
van aftreding zijn als lid van het Burgerlijk Armbestuur.
Beiden zijn weder terstond herkiesbaar.
Ter vervulling van deze vacatures, hebben wij de eer
Uwe Vergadering, ingevolge art. 7 van het Reglement voor
het Burgerlijk Armbestuur, dat bestuur gehoord, de vol
gende aanbevelingen aan te bieden:
VacatureMej. D. Coebergh.
1°. Mej. D. COEBERGH,
2°. R. DRIESSEN.
VacatureJ. Zitman.
1°. J. ZITMAN,
2°. Mevr. E. C. ALINGS—VAN MELS.
Wij verzoeken U alsnu tot eene benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 21. Leiden, 11 Januari 1924.
Ten behoeve van te verleenen vergunningen tot bebouwing
van de perceelen aan den Hoogen Morschweg alhier, kadas
traal bekend Sectie P Nis 728 en 729, is het noodig dat de
tusschen de rooilijn op die perceelen en den openbaren weg
gelegen grond en gedempte slootgedeelten in eigendom en
onderhoud aan de gemeente overgaan.
De respectievelijke eigenaren zijn tot die overdracht, zonder
eenige kosten voor de gemeente, bereid.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten, den
grond en de gedempte sloot aan den Hoogen Morschweg
alhier, kadastraal bekend als gedeelten van de perceelen
Sectie P Nis 728 en 729, gelegen tusschen de rooilijn op die
perceelen en den openbaren weg, resp. ter grootte van
ongeveer 22 en 22 cA. en op de hierbij gevoegde teekening
met groene kleur aangegeven, zonder eenige kosten voorde
gemeente, in eigendom en onderhoud bij de gemeente over
te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 22. Leiden, 11 Januari 1924.
Naar aanleiding van nevensgaand, tot Uwe Vergadering
gericht, adres van Gebrs Gründemann c.s., allen winkeliers
aan de Vischmarkt, in zake verplaatsing van de kramen der
aldaar gehouden wordende Zaterdagsche dag- en avond-
markten, kunnen wij U mededeelen, dat blijkens het in de
Leeskamer te Uwer inzage liggende rapport van de Commissie
voor het Marktwezen bereids besloten is, om, met ingang
van 5 Januari j.l., de kramen op de Vischmarkt bij wijze
van proef aan den waterkant te doen plaatsen.
Mitsdien geven wij U in overweging het adres voor
kennisgeving aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Edelachtbaren Raad dezer Gemeente
geven met verschuldigde hoogachting te kennen de onder
geteekenden, allen winkelhouders aan de Vischmarkt,
dat de rij kramen, die zij des Zaterdags vlak voor hun
deuren en etalages moeten dulden, hun onberekenbare schade
veroorzaakt, daar het publiek den nauwen doorgang tusschen
kramen en winkels vermijdt en zijn weg kiest langs den
veel breederen doorgang tusschen kramen en waterkant,
dat volgens meting op St., Nicolaas namiddag de afstand
tusschen stoep en kramen op een enkele plaats niet meer
bedroeg dan 50 cM.,
dat daardoor de koopers uit de zaken van ondergeteeken
den worden geweerd juist op den dag, dat de markt veel
buitenlieden in de stad brengt,
dat zij vooral in dezen tijd van algemeene malaise geen
belemmering in hunne zaken kunnen uitstaan, te minder
waar zij overtuigd zijn, dat deze belemmering gemakkelijk
uit den weg is te ruimen;
dat het immers zeer wel mogelijk is, alle kramen naar
den waterkant te verwijzen met de open zijde naar de
huizen, zooals reeds op de Botermarkt het geval is, en
waardoor een doorgang van behoorlijke breedte zou over
blijven voor voetgangers en zoo noodig zelfs voor rij- en
voertuigen
dat hierdoor geen noemenswaardige hindernis zou ontstaan
voor de enkele aan de Vischmarkt lossende beurtschepen,
zooals voldoende aan de Botermarkt blijkt, waar het aantal
dezer schepen veel grooter is dan aan de Vischmarkt,
redenen waarom zij de vrijheid nemen Uw College eer
biedig te verzoeken, het daarheen te leiden, dat de water
kant aan de Vischmarkt voor het plaatsen der marktkramen
wordt aangewezen.
'tWelk doende, enz.
Gebr» Gründemann-
(volgen de namen van nog 9 adressanten).
E. J. COSTER.