GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 9 lir«XK«XES STllKKEJf. N°. 17. Leiden, 9 Januari 1924. In Uwe Vergadering van 12 Maart 1923 werd om prae- advies in onze handen gesteld het hierachter afgedrukte, van eene toelichting met berekening van kosten vergezeld gaand, voorstel van Uw medelid, den heer Knuttel, tot het aan leggen, in de onmiddellijke nabijheid der stad, van een wandelbosch ter grootte van omstreeks 20 H.A. en tevens strekkende, om ons College op te dragen naar een geschikt terrein daarvoor om te zien. Waar vele meer urgente zaken vóór moesten gaan, was het ons niet mogelijk U eerder dan thans met ons gevoelen ten dezen in kennis te stellen. Zooals in het voorstel wordt opgemerkt, drong de heer Knuttel reeds vroeger op bosch- en parkaanleg aan. Zijn desbetreffend voorstel, opgenomen onder no. 150 der Inge komen Stukken van 1920, werd echter door Uwe Vergade ring op 5 Juli 1920 met groote meerderheid van stemmen verworpen. De argumenten, welke wij ons destijds in het belang van de gemeente verplicht zagen, zoo schriftelijk als mondeling tegen het denkbeeld van den heer Knuttel aan te voeren, gelden naar onze meening in gelijke mate tegen het thans aan de orde zijnde voorstel. Ongetwijfeld zou, gelijk wij reeds eerder opmerkten, onze gemeente met het bezit van een bosch aan de grens van de bebouwing gebaat zijn, doch aan de stichting van een bosch, ter grootte van ongeveer 20 H.A., zijn zoo aanzienlijke kos ten en zoo belangrijke oeconomische nadeelen verbonden, dat daartoe alleen zou mogen worden besloten, wanneer eenerzij ds de financiëele draagkracht van de gemeente het op haar leggen van dien nieuwen last zou gedoogen en anderzijds de omstandigheden van dien aard waren, dat de gemeenschap die oeconomische nadeelen konde lijden. Koch het een, noch het ander is echter het geval. Voor den aankoop van den benoodigden grond is volgens de schatting van den heer Knuttel reeds 100.000.noo- dig; de kosten van het grondverzet, d. z. dus de arbeidsloonen, raamt de voorsteller mede op 100.000.een bedrag, dat, zelfs als ruwe schatting, veel te laag is, ja dat vermoedelijk ten minste op het dubbele moet worden gebracht, om met de werkelijke uitgaven aan arbeidsloon overeen te komen. Op grond toch van de ervaring, verkregen bij den aanleg van het speelveld achter de Hoogere Burgerschool (Raamland) en rekening houdende met een minder intensieve bodem bewerking (een bosch stelt op dit punt lagere eischen dan een speelveld of sportterrein), schijnt een raming van ten minste ƒ1.arbeidsloon per M2. gewettigd. Voegt men hierbij nog de kosten van boomen, zoden, grint, materiaal, enz., welke in verband met den boschaanleg noodzakelijk zullen blijken, dan behoeft het wel geen verder betoog, dat de totale kos ten zeer hoog zullen zijn en in ieder geval tonnen gouds zullen beloopen, waartegen niet opweegt eene verminderde uitkeering aan werkloozensteun. Evenmin als in 1920 laat thans de geldelijke toestand in het algemeen en die van onze gemeente in het bijzonder zulk eene uitgave ten behoeve van een wandelbosch toe. Behalve een zeer zwaren financiëelen last, zou de aanleg van een bosch, als door den heer Knuttel aanbevolen, ook medebrengen, dat een groot complex vruchtbare gronden aan de productie werd onttrokken. Wij wezen ook hier vroeger reeds op, doch het mag worden herhaald, dat het toch inderdaad zoo al niet onverantwoordelijk zou zijn, dan toch niet van wijs beleid zou getuigen, om, waar allerwegen naar vermeerdering van productie wordt gestreefd zoo zelfs, dat de demping van de Zuiderzee op het programma staat ten einde, in verband met de overbevolking, de opper vlakte vruchtbaren grond in ons vaderland te vergrooten nu hier ter stede juist in tegenovergestelde richting te gaan werken door vruchtbaar land onproductief te maken. Boschaanleg moge een middel tot werkverschaffing zijn, een productieve werkverschaffing kan men het toch bezwaar lijk noemen. Immers productief in den hier bedoelden zin is een werk eerst, wanneer de opbrengst of uitkomst op eene zoo voordeelig mogelijke wijze in een behoefte voorziet. Hoe minder het voordeel is of hoe grooter de kosten zijn, des te dringender zal die behoefte moeten wezen, aleer men tot het werk zal overgaan. En aan een wandelbosch, in de onmiddellijke nabijheid van de stad, moge nu bij sommigen behoefte bestaan, het komt ons College voor, dat, hoe aan genaam het ook zoude zijn, indien Leiden met een bosch begiftigd was, die behoefte in geen geval zóó dringend is, dat zij ook maar eenigszins tegen de enorme kosten opweegt of zou nopen, daarover heen te stappen. Kog afgezien hiervan, dat zeer waarschijnlijk zij, die Leiden wat omstreken betreft misdeeld achten, door de aanwezigheid van het voorgestelde, kunstmatig aangelegde en in de omgeving wellicht weinig passende „bosch" niet bevredigd zullen zijn, biedt de omgeving van Leiden werke lijk voldoende gelegenheid, om zich buiten de stad in de open lucht en „in de natuur" te verpoozen. Te voet en per fiets kan men zonder kosten en in betrekkelijk korten tijd de landelijke wegen naar en in Oegstgeest bereiken; men kan gaan langs de Haarlemmertrekvaart, rond „Oud- Poelgeest" of naar Warmond; men kan wandelingen langs het nieuwe kanaal, naar Leiderdorp en Zoeterwoude of rond Allemansgeest maken, de Vink, Haagsche Schouw en Valken burg bezoeken of men kan, dichter bij huis blijvend, de mooie singels rond de stad en het Plantsoen kiezen. Verder zijn, dank zij de verschillende goede en snelle tramverbin dingen, met luttele kosten de duinen en de zee bij Katwijk en Koord wijk, de bosschen en duinen van Wassenaar en binnenkort ook Scheveningen en den Haag bereikbaar, ter wijl booten en autobussen tegen geringe vracht het publiek eveneens in allerlei richtingen, naar de Kagermeer, den Deyl, Wassenaar en andere plaatsen, voeren. Wij kunnen niet inzien, dat het nu noodzakelijk is, boven en behalve dit alles, ten koste van honderdduizenden guldens nog een kunstmatig wandelbosch te gaan aanleggen. Gelet ook op de beslissing, in 1920 door Uwe Vergade ring op dit punt genomen, hebben wij dan ook gemeend te dezer zake geen verdere plannen te moeten ontwerpen, te minder, waar een advies van deskundige zijde, als bijv. de Kederlandsche Heide-Maatschappij, daarbij bezwaarlijk gemist zou kunnen worden en ook daaraan vermoedelijk niet onbelangrijke kosten zouden zijn verbonden, welke, nu het plan van den heer Knuttel reeds om financiëele redenen niet kan worden uitgevoerd, tevergeefs zouden zijn gemaakt. Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging, op het denkbeeld van den heer Knuttel tot den aanleg van een wandelbosch ook thans niet in te gaan en diens daartoe strekkend voorstel mitsdien niet aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 8 Maart 1923. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Het door ondergeteekende in het najaar van 1919 inge diende voorstel, over te gaan tot een bosch- of parkaanleg op groote schaal, is door uw college niet aangenomen. Het komt mij voor dat sedert de omstandigheden genoegzaam zijn veranderd (ik denk daarbij in de eerste plaats aan de behoefte aan productief werk voor de talrijke werkloozen) om weder op deze zaak, die een zoo groot gemeentebelang betreft, terug te komen en stel daarom voor, te besluiten tot den aanleg van een wandelbosch ter grootte van omstreeks 20 H.A. en aan B. en W. op te dragen naar een geschikt terrein daarvoor om te zien. Het leek mij wenschelijk dit voorstel van een eenigszins uitvoerige toelichting en globale berekening van kosten vergezeld te doen gaan. J. A. K. Knuttel. Toelichting. Weinig steden missen zoozeer als Leiden een gelegenheid voor verpoozing en ontspanning in de natuur in haar on middellijke nabijheid. Hoezeer de behoefte aan zulke ge legenheden gevoeld wordt, blijkt o. a. uit het eenstemmig besluit van den Haagschen gemeenteraad om tot een nieuwen parkaanleg ter grootte van 100 H.A. over te gaan, terwijl die gemeente, behalve diverse wandelplaatsen van kleiner omvang, reeds twee bosschen van ongeveer die oppervlakte bezit. Uitstel gedoogt deze aanleg niet, gezien de betrekkelijk lange tijd die een boschaanleg noodig heeft om aan zijn doel te beantwoorden. Men kan aannemen dat een bosch van minder dan 20 H.A. als plaats waar men werkelijk kan wandelen niet in aan merking komt. Wanneer ik mij tot dat oppervlak beperk, is het alleen om niet te schijnen naar het onbereikbare te streven. Bij voorkeur zou het terrein gezocht moeten worden op eenigen afstand van de bebouwde kom, bijvoorbeeld aan den Haagweg tusschen de Vink en de Haagsche Schouw, aan den Morschweg of aan den straatweg tusschen de Haagsche Schouw en de Leidsche Buurt. Desnoods (al ligt de grond hier wat laag) ook in het vak tusschen de spoor baan LeidenWoerden, de Vliet en het Kieuwe Kanaal. Op een dergelijken afstand van de bebouwde kom zouden 20 H.A. niet meer behoeven te kosten dan 100.000. Voor grondwerk zou, indien het terrein niet opgehoogd behoeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 1