316 DONDERDAG 20 DECEMBER 1923. Waar de heer van Eek de geheele winst wil afschaffen wijst spreker op den heer Wibaut. Spreker bedoelt dan de heer Wibaut II, die de verantwoordelijkheid draagt voor de financiën van de gemeente Amsterdam en niet de heer Wibaut I, de propagandist. De heer van Eek meent, dat deze tegen zijn zin door de droeve noodzakelijkheid is gedwongen om gebruik te maken van groote winsten van de Amsterdamsche gas fabriek. Spreker gelooft echter, dat de heer Wibaut zijn ver antwoordelijkheid voor de financiën wel zoo goed gevoelt, dat hij er zeer gaarne gebruik van maakt. In sommige steden, o.a. te Utrecht, heeft men bij de oprichting der Lichtfabrieken de clausule opgenomen, dat het gas tot kostprijs moet geleverd worden, maar men heeft daar nu juist voorgesteld om deze bepaling te schrappen, omdat men de winsten niet kan missen. Wat Leiden betreft komt de winst, in verband met de door de directie van de Gasfabriek gevoerde politiek om door uit breiding van het gebruik de prijzen laag te doen zijn, ook voor een groot deel uit het verbruik in andere gemeenten en door groote gebouwen en niet van het verbruik van de zoo genaamde groote massa. Winst uit lichtfabrieken acht spreker overigens zeker gerechtvaardigd als de prijzen op zich zelf laag zijn en niet hooger dan in andere gemeenten. Spreker heeft een staat van lichtprijzen laten opmaken van andere gemeenten van recenten datum en dan zien wij dat de gasprijs is in Amsterdam 12 cent, in Utrecht 13 cent, in Rotterdam en den Haag 11| en 11 cent, terwijl de prijs te Leiden 11 cent is. Vergeleken met de gemeenten tusschen de 50000 en 100000 zielen, waar de gasprijs gemiddeld 11.2 cent is, steekt Leiden gunstig af en dat is ook het geval ten aanzien van de kleinere plaatsen, waar een gemiddelde gasprijs van 11.9 cent in rekening wordt gebracht. De gasprijs te Leiden blijft dus ver beneden den ge middelden prijs, welke in het land wordt berekend. Hetzelfde geldt van den electriciteitsprijs: te Leiden is die 25 cent tegen een gemiddelden prijs van 27.5 cent in de grootere plaatsen, van 27 cent in de gemiddelde gemeenten en van 28.9 cent in de kleinere gemeenten. Wanneer door het beleid der directie een lagere gasprijs kan worden genoteerd en desniettegenstaande een winst wordt gemaakt, is het volkomen gerechtvaardigd die winst in de gemeentekas te storten. Een ander bezwaar van den heer van Eek was, dat de gasprijs feitelijk progressief moest wezen, terwijl hij dat niet is. Nu wees de heer Pera er reeds op, dat de gasprijs wel progressief is, en bij diens betoog kan spreker zich aansluiten, maar een andere reden waarom hier wel progressie bestaat is deze. De gasprijs bestaat uit twee gedeeltende vaste kosten en de variabele kosten. De variabele kosten zijn per M3. gelijk, terwijl de vaste kosten meer gelijk zijn per verbruiker, dat wil zeggen dat zij voor den klein-verbruiker aanzienlijk hooger zijn dan voor den groot-verbruiker. Men kan dus zeggen, dat de klein-verbruiker het gas krijgt beneden den kostprijs, de midden-verbruiker tegen den kostprijs en de groot-ver bruiker de winst aan de Gasfabriek bezorgt. Aanneming van het voorstel van den heer van Eek zou aan de gemeente kosten 316.000.en nu is de voorsteller in gebreke gebleven aan te toonen, hoe dat bedrag van 3 ton ware aan te vullenwellicht kan dat bedrag volgens hem op den hoofdelijken omslag worden gelegd, maar spreker kan zich daarmede niet vereenigen, omdat het op de belasting betalers een ondraaglijken last zou leggen. De Voorzitter zal daaromtrent nog een en ander mededeelen. Spreker moet adviseeren tot verwerping van het voorstel van den heer van Eek. De heer van Eck wil ten eerste opmerken, dat het absoluut verkeerd is in deze te spreken van een progressieven gasprijs. Dat is in strijd met een gezonde opvatting van het begrip progressief. Progressief is, dat men naar gelang van de draag kracht meer of minder betaalt voor hetzelfde, terwijl in deze ieder gelijk betaalt. Waar de heer Knuttel meent, dat door het voorstel van spreker nog niet de buitengewone winst wordt weggewerkt, geeft spreker dat toe, maar hij wijst er op, dat die buiten gewone winst ontstaat door het niet hoog ramen van het winstcijfer, hetgeen door de directie wordt gedaan uit vrees dat anders, als de exploitatie mocht tegenvallen, dit zou moeten leiden tot verhooging van den gasprijs. Spreker wijst er op, dat men in den Haag de buitengewone winst in een reserve fonds stort. Spreker vindt dit een betere bedrijfspolitiek dan die, welke te Leiden wordt gevolgd en hij zou daarom ook wenschen, dat als er winst wordt gemaakt, deze wordt gereserveerd, opdat men een reserve heeft als door omstandigheden de fabriek minder winst of verlies maakt. De Voorzitter zegt, dat, als de winst altijd zoo meevalt, gelijk de heer van Eck beweert, men ook de winst wel veel hooger en den hoofdelijken omslag lager zou kunnen ramen; hij zou dat toch niet aanbevelen. In den Haag hebben Burge meester en Wethouders bij Nota van Wijziging voorgesteld de kolenprijzen een hal ven gulden per ton lager uit te trekken, waardoor de geraamde winst van de gasfabriek op 5 ton kon worden gebracht. De heer van Eck wil echter de winst op nihil ramen. De heer Wibaut heeft in den Raad van Amsterdam gezegd tegen den heer Baas: »Wat nu betreft de uitkeering uit de bedrijven, Burgemeester en Wethouders ontkennen niet, dat ze bij een enkel bedrijf hooger is dan vereenigbaar is met een gezonde bedrijfspolitiek. Maar veel eerder komt voor de waterleiding dan voor de electriciteit tariefsverlaging aan de beurt. Nergens is een electriciteits- tarief in Nederland, dat beter gericht is op het gerief van de verbruikers, dan te Amsterdam, als men tenminste het vast recht-tarief wil gebruiken. Dat Amsterdam nog goedkooper kan, is een standpunt dat men kan innemen als men de bedrijven beschouwt als verbruiks-coöperaties, en dat doen Burgemeester en Wethouders niet. Als de tarieven billijk zijn, mogen de bedrijven winst afwerpen. Als de heer Baas eens goed zoekt in oude plunje, kan hij van spreker wel uitspraken vinden, dat overheidsbedrijven geen winst mogen uitkeeren. Nog vóór spreker was Tak van een andere meening; thans erkent spreker en hij schaamt zich er niet voor, dat dieper nadenken ook hem tot scherper inzicht heeft geleid." Hoe het zij, de fout van den heer van Eck is, dat de fabrieken geen winst mogen maken. Deze theorie zou men alhoewel verkeerdelijk desnoods kunnen huldigen, als men niets had dan een Leidsche gas- en electriciteitsfabriek, waarbij alle en alleen Leidenaars waren aangesloten, maar, als de fabriek winst maakt door het leveren van gas en electriciteit niet alleen aan particulieren, doch ook aan andere gemeenten, aan industrieele ondernemingen enz., dan moeten niet alleen de ingezetenen, die verbruikers van gas en electriciteit zijn, daar van voordeel hebben, doch de gemeente. De groote meerder heid der ingezetenen gebruikt geen electriciteit en, als de ver bruikers billijke prijzen betalen en het product goed is, moeten alle ingezetenen profiteeren van de winsten en mogen deze niet alleen den afnemers van electriciteit ten goede komen. Spreker herhaalt, dat de schuld der gemeente goed gedekt is, maar met de inkomsten staat het eenigszins anders. De opbrengst van de inkomstenbelasting is geraamd op 2 millioen en dan zal men bij een vermenigvuldigingscijfer van 1 komen tot een maximum-percentage van 14.6, dat reeds, wat de toeneming van inkomen betreft, bij een inkomen van 16000. wordt bereikt. De Rijksinkomstenbelasting gaat tot 15%, maar daarin betaalt men van een inkomen van 70.000. nog slechts 9%. Van die 2 millioen is 1 millioen vast. Schrapt men nu overeenkomstig den wensch van den heer van Eck een bedrag van 316000.—aan inkomsten, dan wordt het overblij vende millioen, dat aan belasting moet worden opgebracht, f 1316.000.en moet het vermenigvuldigingscijfer worden 1.3 met een maximum-percentage 19. Spreker heeft uitgerekend, hoe de toestand zou worden, als het voorstel van den heer van Eck werd aangenomen en de aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud werd verhoogd. Het zou 4 ton schelen en het vermenigvuldigingscijfer zou worden 1.7. Het gevolg zou zijn, dat men dan reeds bij een betrekkelijk klein inkomen 24% daarvan aan belasting zou moeten betalen. De heer van der Wall meent, dat dan iedereen, die niet te Leiden behoeft te blijven, zal weggaan. De Voorzitter vreest, dat velen dan daartoe werkelijk genoodzaakt zouden zijn. Als een ambtenaar, die wat ver mogen heeft, te Leiden een betrekking kreeg, zou hij zijn geheele traktement aan belasting moeten betalen. De heer van Eck bemerkt wel, dat de kapitalisten onge lukkige menschen zijn. De Voorzitter meent, dat de heer van Eck feitelijk toch ook een kapitalist is. De heer van Eck vraagt wat dit er toe doet. De Voorzitter meent, dat hij dan niet moet zeggen, dat kapitalisten ongelukkige menschen zijn. Wanneer een ambte naar met eenig vermogen zijn geheele traktement aan belas ting moet betalen, is hij volgens spreker wel dwaas als hij te Leiden komt. De heer van Eck meent, dat dan de belastingregeling niet goed is. De Voorzitter zegt, dat de gemeentelijke inkomstenbelas ting toch steeds zal blijven drukken op degenen, die te Leiden moeten blijven wonen, en daarom wijst hij ook op de gevol gen van aanneming van het voorstel van den heer van Eck. De beraadslaging wordt gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 4