DONDERDAG 20 DECEMBER 1923.
313
Voortzetting van de geschorste openbare
vergadering van 17 December 1923
op Donderdag 2© December 1923
des namiddags te 2 uur.
Voorzitter: de heer Burgemeester Jhr. Dr. N.C. DE GIJSELA AR.
Afwezig: de heeren Dubbeldeman, Baart en Eikerbout.
De Voorzitter deelt mede, dat alsnog is ingekomen een
verzoek van G. J. Hoogervorst, om alsnog prijsopgave te mogen
doen voor de onderbandsche aanbesteding van het baggerwerk
en het vervoer van afval.
Zal worden behandeld tegelijk met het desbetreffend voorstel.
Voortgezet wordt de behandeling van de Ontvangsten van
de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1924.
Beraadslaging over volgnr. 426, luidende: Belasting op
tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden f 50000.
De Voorzitter stelt hierbij aan de orde het door den heer
van Eek ingediend voorstel, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor om het bedrag dat volgens
de verordening op de heffing eener belasting op tooneel
vertooningen en andere openbare vermakelijkheden in art. 5
sub 1 dier verordening wordt geheven, algemeen te bepalen
op 10 en het bedrag dat geheven wordt volgens art. 5
sub 2 en 3 dier verordening, terug te brengen tot de helft."
De heer van Eck zegt, dat door de belasting op de publieke
vermakelijkheden in de eerste plaats worden getroffen de
kunstvoorstellingen. Over 1922 heeft de Leidsche schouw
burg betaald 7500.en is van concerten geïnd een bedrag
van f 2100.en tevens wordt getroffen de geestelijke ont
spanning, een ontspanning, welke ook wel van eenigszins
minderwaardigen aard kan zijn. Men vindt daaronder bios
copen, welke 21000.hebben opgeleverd, muziekauto
maten 3352.en dan een bedrag van 14000.— voor
café's-chantants, cabarets en verschillende vergaderingen,
want ook de propaganda-vergaderingen, die door muziek en
zang worden opgeluisterd, vallen onder deze belasting. Spreker
en zijn partijgenooten zijn in het algemeen tegen deze belas
ting, omdat zij absoluut geen rekening houdt met de draag
kracht der ingezetenen. Het is in zekeren zin een verterings
belasting, welke vooral op de groote massa drukt. Er zou
nog iets voor te zeggen zijn om uitvoeringen van minder
gehalte te belasten, indien de gemeente een deel van de
opbrengst besteedde om goede uitvoeringen te steunen, maar
dat gebeurt niet. Alleen krijgt het Stedelijk Muziekcorps
een subsidie. Daarom zou spr. het liefst willen dat deze be
lasting geheel verdween, maar omdat hij inziet, dat daarop
geen kans is, heeft hij voorgesteld haar tot de helft te ver
minderen. Rotterdam heeft in deze het voorbeeld gegeven
en spreker hoopt, dat ook leden van den Leidschen Raad
zullen meenen, dat men allereerst moet vragen naar de draag
kracht van de ingezetenen.
De heer Spendel meent, dat deze belasting op zeer eigen
aardige wijze wordt toegepast, waar b.v. de laatste missie
tentoonstelling als een publieke vermakelijkheid is beschouwd.
De Voorzitter zegt, dat men in zulk een geval in beroep
komen kan.
De heer Spendel meent, dat er regelen behoorden te zijn
gesteld, waardoor men zekerheid heeft wat wel en wat niet
als een publieke vermakelijkheid wordt beschouwd.
Mevrouw van Itallie—van Embden zegt, dat waar voor
muziek en zang wordt gerekend 10 en voor de overige
vermakelijkheden 20 °/o, daaronder ook valt de eerste rangs
kunst, terwijl zij meent, dat men het er over eens zal zijn,
dat deze eerste rangs kunst even noodig is als brood. Spreekster
nu meent, dat het heffen van belasting daarop zich demon
streert in de vele half gevulde schouwburgzalen. Zij zou
daarom de bioscopen hooger willen belasten ter wille van
ontlasting van de andere kunst. De bioscoop toch geeft alleen
maar afspiegeling van kunst, die opgenomen is in Amerika
en die duizendmaal wordt vermenigvuldigd, terwijl de levende
krachten zich iederen avond moeten geven en daardoor aan
sterke slijtage onderhevig zijn. Spreker wenscht dus, dat de
vermakelijkheden van hoogere orde worden gelijkgesteld met
muziek en zang.
De heer Witmans zegt, dat de vraag of iets al dan niet
kunst is een kwestie van smaak is, waarover niet valt te
twisten, maar hij vraagt zich af of de beer van Eck niet te
veel de ontspanning uit het oog verliest. Als iemand ont
spanning wil genieten, vindt spreker het niet zoo erg, dat hij
er iets voor betaalt aan de gemeenschap. Het geldt hier niet
een verteringsbelasting. De heer van Eck maakt geen splitsing
en stelt een algemeene verlaging der belasting voor, waar
mede spreker zich niet kan vereenigen.
De heer van der Wall gaat niet mee met den heer van
Eck, omdat het hier een geheel vrijwillige belasting geldt.
Het is inderdaad een verteringsbelasting, maar niet een be
lasting op nooddruft.
De heer Sanders zegt, dat een nadere preciseering van
de verschillende uitingen van kunst, zooals mevr. van Itallie
die wenscht, zou leiden tot vermeerdering der moeilijkheden
bij de toepassing dezer belastingverordening, waarop de heer
Spendel wees.
De toepassing geschiedt zoo goed mogelijk, maar veel moet
worden overgelaten aan het inzicht van de ambtenaren en
den Inspecteur der gemeentebelastingen. Dit kan nooit een
bezwaar zijn, omdat zij, die zich bezwaard gevoelen over de
toepassing, bij den Raad van Beroep in beroep kunnen gaan.
Er is en er zal een jurisprudentie ontstaan op dit gebied,
waaraan ook genoemde inspecteur zich heeft te onderwerpen,
zoodat men na korter of langer duur een regelmatige toe
passing zal krijgen.
De aanneming van het voorstel van den heer van Eck
moet spreker ten sterkste ontraden, omdat die een mindere
opbrengst van 28000.zou meebrengen. Het hoofdbezwaar
van den heer van Eck, dat deze belasting geen belasting naar
draagkracht zou zijn, acht spreker bovendien beslist onjuist.
Iemand zal naar gelang van zijn draagkracht meer of minder
van de gelegenheid tot ontspanning gebruik maken en, als
hij er gebruik van maakt, zal hij naar gelang van zijn draag
kracht in verschillende rangen plaats nemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van Eck wordt met 21 tegen 6
stemmen verworpen.
Tegen stemmen Mevr. Dietrichde Rooy, de heeren
Witmans, Oostdam, Spendel, Mulder, Reimeringer, Meijnen,
Sanders, Coster, van der Wall, Bergers, Heemskerk, Pera,
van Hamel, Sijtsma, Wilmer, van Rosmalen, Splinter, Eerd-
mans, Wilbrink en Mevr. de StoppelaarZeeman.
Vóór stemmen de heeren van Eck, Verwey, van Stralen,
Mevr. van Itallievan Embden, de heeren Kooistra en
van den Heuvel.
De heer Spendel zegt, dat gevraagd is om scherpere onder
scheiding, en dat Burgemeester en Wethouders daarop hebben
geantwoord, dat scherpere formuleering in de verordening
niet mogelijk is. Maar spreker meent, dat gevallen zooals hij
er een genoemd heeft, wel te onderscheiden zijn van publieke
vermakelijkheden. Een missie-tentoonstelling en een zendings
tentoonstelling zijn toch geen publieke vermakelijkheden. Men
gaat naar zulk een tentoonstelling niet om zich te vermaken,
maar om aau een goed werk mede te werken. Spreker meent,
dat het niet noodzakelijk moet zijn dat men voor zulk een
geval in hooger beroep gaat, maar dat men betere bepalingen
moet maken, waarbij men duidelijk weet wat er wel en niet
onder valt.
De Voorzitter zegt, dat bij de behandeling der begrooting
de vraag, of de verordening zelf al dan niet goed is, niet op
haar plaats is. Als de heer Spendel de verordening niet
goed vindt, kan hij ten allen tijde een voorstel tot wijziging
indienen. Ditzelfde zegt spreker ook aan Mevrouw van Itallie.
Worden dergelijke voorstellen ingediend, dan zullen Burge
meester en Wethouders met genoegen praeadvies daaromtrent
uitbrengen.
De heer Spendel meent, dat de toepassing van de verordening
wel degelijk invloed heeft op de begrooting, aangezien bij een
mildere toepassing de ontvangsten verminderen.
De Voorzitter merkt op, dat waar blijkt dat de heer
Spendel de verordening zelf wil behandelen, dit toch slechts
later zal kunnen geschieden, wanneer daaromtrent een concreet
voorstel is gedaan.
Men kan niet onvoorbereid een bestaande verordening gaan
wijzigen, daarom is het verkeerd bij de begrooting alles
overhoop te halen. De leden kunnen 24 uren vóór elke Raads
vergadering een voorstel indienen.
De heer Sanders zegt, dat de verordening op het punt,