WOENSDAG 19
DECEMBER 1923.
293
ruime open straten hebben om te spelen. Het is werkelijk niet
noodig de kinderen op speelterreinen te gaan dresseeren.
De heer van der Wall zal, hoewel hij zich met veel kan
vereenigen van wat door de voorstanders van speelterreinen
is gezegd, uitsluitend om financiëele redenen tegen het
voorstel stemmen.
De heer van Rosmalen heeft in zake de werkloosheid zooveel
mogelijk zijn stem gegeven aari de voorstellen, die gedaan
zijn, maar de financiën van de gemeente zijn nu eenmaal
niet van dien aard, dat men alles achter elkaar kan doen.
Waar de Voorzitter zich bereid heeft verklaard te bevorderen,
dat bij tijd en wijle daar een open ruimte behouden blijft,
daar zou spreker willen zeggen: laten wij afwachten, laten
wij een weinig vertrouwen in elkaar stellen.
De heer van Stralen wijzigt zijn voorstel in dezen zin,
dat gelezen zal worden, dat na afloop van de contracten een
gedeelte van het terrein niet meer zal worden verhuurd.
De Voorzitter zal de motie dan zoo veranderen, dat: »na
afloop" ingevoegd worden de woorden »van een gedeelte".
De heer Huurman acht het niet verstandig zich op deze
wijze aan banden te leggen. Het kan zijn, dat het terrein
in de toekomst voor een of ander doel noodig is. Spreker
voelt dan veel meer voor het oorspronkelijke voorstel van
den heer van Stralen.
De heer Sijtsma merkt op, dat de Voorzitter heeft gezegd,
dat hij veel voor het denkbeeld voelt. Wordt nu de motie
van den heer van Stralen in stemming gebracht, dan wordt
zij verworpen en dan is men er af. Trekt de heer van Stralen
echter zijn motie in en houdt hij vast aan hetgeen de Voor
zitter geopperd heeft, dan heeft hij kans, dat wij daar metter
tijd toe komen.
Daarom geeft spreker den heer van Stralen den raad, zijn
motie in te trekken.
De beraadslaging wordt gesloten.
De gewijzigde motie van den heer van Stralen wordt met
22 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Spendel, Mulder,
Reimeringer, Meijnen, Sanders, Coster, van der Wall, Bergers,
Heemskerk, Pera, mevrouw van Itallievan Embden, de
heeren van Hamel, Sijtsma, Wilmer, van Rosmalen, Splinter,
Huurman, Eerdmans, Wilbrink, Eikerbout en mevrouw de
StoppelaarZeeman.
Vóór stemmen: de heer van Eek, mevrouw Dietrichde
Rooy, de heeren Witmans, Verwey, van Stralen, Baart, Kooistra,
Knuttel, van den Heuvel en Groeneveld.
Het voorstel van den heer Verwey wordt vervolgens met
20 tegen 12 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Spendel, Mulder,
Reimeringer, Meijnen, Sanders, Coster, van der Wall, Bergers,
Heemskerk, Pera, van Hamel, Wilmer, van Rosmalen, Splinter,
Huurman, Eerdmans, Wilbrink, Eikerbout en mevrouw de
StoppelaarZeeman.
Vóór stemmen: de heer van Eek, mevrouw Dietrichde
Rooy, de heeren Witmans, Verwey, van Stralen, mevrouw
van Itallievan Embden, de heeren Baart, Sijtsma, Kooistra,
Knuttel, van den Heuvel en Groeneveld.
Volgnr. 106 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De volgnrs. 107 tot en met lil worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 125, luidende: Kosten terzake
van de Huurcommissiewetf 9620.—".
De heer Eerdmans wil, met het oog op het zitting hebben
van den Secretaris der Huurcommissie in den Gemeenteraad,
vragen, of het overeenkomstig den geest der Gemeentewet
is, dat een gesalarieerd ambtenaar der gemeente hier zitting heeft.
De Voorzitter doet opmerken, dat het hier niet betreft
een gesalarieerd ambtenaar der gemeente. Anders zou hij
hier als Raadslid geen zitting kunnen nemen.
De heer Eerdmans wenscht verder nadere inlichtingen te
ontvangen omtrent den in de Memorie van Beantwoording
genoemden post van 1800.voor vacatiegelden. Wat zijn
dat voor gelden en aan wie worden ze uitgekeerd? Ook den
post Drukwerken ad 750.vindt spreker nog al hoog.
Tot zijn genoegen heeft spreker gelezen, dat een vermin
dering van de werkzaamheden der Huurcommissie valt te
constateeren. Wanneer dit het geval is, dan zouden die beide
bovengenoemde posten belangrijk kunnen verminderd worden.
De heer Huurman meent, dat het antwoord op de opmer
kingen van den heer Eerdmans door Burgemeester en Wet
houders reeds in de Stukken is gegeven.
In de afdeelingen is gevraagd, of er kans zou zijn, dat de
Huurcommissie in 1924 zou kunnen worden afgeschaft, en
daarop is een minder gedecideerd antwoord verschenen.
Er wordt alleen gezegd: op dit volgnummer is minder uit
getrokken, dat bedrag zal niet ten volle worden uitgegeven.
Er wordt ook aangegeven, hoeveel zaken aanhangig zijn
gemaakt bij de Huurcommissie, maar spreker zou bet ge-
wenscht achten, dat ook werd opgegeven, hoeveel zaken aan
gebracht zijn, die de Huurcommissie raakten. Er worden
heel veel kwestie's tusschen huurders en verhuurders voor
de Huurcommissie gebracht, die bij den Kantonrechter thuis
behooren. Wanneer iemand niet betaalt en de huur wordt
opgezegd, gaat de huurder naar de Huurcommissie in plaats
van naar den Kantonrechter.
Naar het oordeel van spreker wordt de Huurcommissie een
ornament, dat gemist kan worden en hij stelt de vraag, of
verwacht mag worden, dat zij in 1924 zal worden opgeheven.
De heer Witmans kan, daar hij Secretaris van de Huur
commissie is, wel een en ander toelichten.
Spreker begrijpt wel, welke gevallen de heer Huurman op
het oog heeft en het is inderdaad een enkele maal voorge
komen, dat zaken bij de Huurcommissie aanhangig werden
gemaakt, die niet bij deze commissie thuis behooren. Maar
alleen het simpele feit, dat iemand zich met een verzoek tot
de Huurcommissie wendt, brengt voor deze de verplichting
mede, die zaak te behandelen. Het geval doet zich daarbij
wel voor, dat een zaak ter tafel komt en direct de betrokken
persoon niet ontvankelijk verklaard wordt. Er is echter geen
autoriteit, die het recht heeft tegen den betrokkene te zeggen
je hebt toch geen succes, trek dat verzoek maar in.
De zaken, die de Huurcommissie tot en met October be
handeld heeft zijn werkelijk de minste zaken niet geweest en
zoo lang de huiseigenaars in het algemeen, de goeden niet te
na gesproken, trachten de huren ook boven de toegestane
50 te verhoogen, zullen de werkzaamheden der Huur
commissie eerder toe- dan afnemen. Er is geen sprake van,
dat de Huurcommissie in '1924 zal kunnen worden opgeheven.
Wat de huuropzeggingen betreft, diter is bij de nieuwe wet
bepaald, dat in gemeenten, waar de Huurcommissie is opge
heven, in zaken van huuropzegging de belanghebbenden zich
direct tot den Kantonrechter kunnen wenden, die dan doet
wat der Huurcommissie was.
Zou men hier de Huurcommissie opheffen, dan zou het
gevolg zijn, dat de Kantonrechter 1 a 2 zittingen per week
moest houden voor huuropzeggingszaken. Voor de meest
futiele zaken wordt de huur opgezegd en er loopen thans bij
de Huurcommissie 150 huuropzeggingszaken. Het gaat niet
aan een rechterlijk ambtenaar met zoo'n groot aantal zaken
te belasten.
De vacatiegelden van den Voorzitter en de leden der Huur
commissie worden van den betrekkelijken begrootingspost
betaald; worden er minder zittingen gehouden, dan gaat ook
deze post naar beneden.
De drukkosten hebben in de afgeloopen 7 jaren een 1500.
per jaar bedragen; dat bedrag is nu tot 750.—teruggebracht.
De raming is gemaakt vóór 1 Juli, toen de oude wet nog
gold. De bedragen kunnen thans wat verminderd worden.
Ook door opheffing van de Huurcommissie te Leiderdorp,
waarvoor een toelage aan den Secretaris werd gegeven, welke
thans is vervallen, zijn de kosten lager.
Voor de buitengemeenten zal de Leidsche Huurcommissie
wel in 1925 opgeheven kunnen worden, maar dat zal voor
Leiden, naar te vreezen valt, nog niet mogelijk zijn.
Spreker is nooit een bewonderaar geweest van de Huur-
commissiën; hij heeft voor de wetgeving op dit stuk niet
veel respect; maar hij moet toch verklaren, dat in den
oorlogstijd en in den crisistijd de Huurcommissiën allernood
zakelijkst geweest zijn, want men zou anders een zeer groote
uitbuiting van de huurders gehad hebben.
Op grond van verschillende omstandigheden, die spreker
nu niet zal uitspinnen, acht hij het noodig, dat wij op dit
gebied krijgen een andere wetgeving. Zooals indertijd uiteen
gezet is in de brochure van professor van Blom, oud-voor
zitter der Huurcommissie, moet men voor alle plaatsen van
ons land komen tot een wettelijke huurzetting, totdat er
voor de menschen weder een ruime keus is bij het zoeken
van een woning.