292
WOENSDAG 19
DECEMBER 1923.
niet beter zou zijn, indien zij zich wat meer op studie toe
legden, al klinkt dit wat ouderwetsch.
Spreker acht het ongewenscht, het terrein van het Inva
lidenhuis voor speelterrein te bestemmen. Op een goeden dag
heelt men het voor een of ander doel noodig.
Tegen het afbreken van het Invalidenhuis heelt spreker
geen bezwaar, aangezien het naar zijn gevoelen eigenlijk een
beetje een schande voor de stad is. Het stadsschoon wordt
door dit gebouw bedorven. Maar het is nu niet het oogen-
blik daartoe over te gaan.
De heer Spendel verklaart zich tegen beide voorstellen.
Spreker is in het algemeen tegen openbare speelterreinen,
omdat het toezicht niet voldoende is en hij uit ervaring weet,
dat de kinderen op die terreinen nog al eens uitdrukkingen
enz. leeren, die minder gewenscht zijn.
De Voorzitter merkt op, dat in zijn jeugd er in het ge
heel geen openbare speelterreinen bestonden; de kinderen
speelden toen op straat en wisten zich daar heel goed te
vermaken.
Waarom is nu in eens de mode van de speelterreinen ge
komen? Omdat de ouderwijzers zich niet meer zoo met de
jeugd bemoeien. Vroeger strekten de onderwijzers wel degelijk
hun toezicht op de jeugd ook tot op de straat uit, waar de
jeugd hoepelde en verschillende andere spelletjes speelde.
Nu is het niet mogelijk tegen den tijdgeest te strijden en
dat doet spreker ook niet. Hij wijst er op, dat sinds hij te
Leiden kwam er een groot speelterrein aan den Zoeterwoud-
schen Singel gekomen is en later spreker meent te mogen
zeggen, door zijn bemoeiingen het groote terrein aan den
Hoogeu Rijndijk.
Men wil het terrein nu van het Invalidenhuis tot speel
terrein inrichten, maar dan zal men er niet af zij n met f 450.
voor onderhoudskosten elk jaar. Men zal bijvoorbeeld moe
ten beginnen met om het terrein een omheining aan te
brengen.
Overigens is spreker het in beginsel meer met den heer
van Stralen eens dan met den heer Verwey. Het Invalidenhuis
toch zal vroeg of laat afgebroken moeten worden en het alsdan
vrijkomend terrein zal men dan niet geheel moeten vol bouwen,
maar een gedeelte ervan zal bestemd kunnen worden tot
kinderspeelterrein.
Men moet deze zaak niet overdrijven. Er zijn in de kom
der gemeente nog wel stille straten, waar kinderen kunnen
spelen: het Gerecht, Pieterskerkgracht, Papengracht enz.
Spreker geeft, nu de financieele toestand zorg baart en er
voor andere, veel dringender zaken geld noodig is, den
Raad in overweging om geen van beide voorstellen aan te
nemen.
Volgens beide voorstellen moet onmiddellijk gehandeld
worden, maar het is beter, dat dit van jaar tot jaar geschiedt.
Nu er in de laatste jaren speelterreinen zijn ingericht, behoeft
dit niet zoo spoedig uitgebreid te worden.
De heer Verweij meent, dat slechts rekening behoort te
worden gehouden met de jeugd van tegenwoordig. Nu is het
een feit, dat de jeugd behoefte heeft om te spelen en als die
behoefte niet op de doelmatigste wijze bevredigd wordt, dan
schiet de gemeente in haar taak te kort. Door het inrichten
van speelterreinen die ik niet hetzelfde acht als sport
terreinen wordt voorzien in een behoefte van de kinderen.
Dezen kunnen daar aangenaam beziggehouden worden.
De politie zal daar zonder twijfel voordeel van hebben,
omdat het voetballen op straat zal worden tegengegaan.
Spreker zou in dit verband de aandacht willen vestigen
op een terrein aan de Drie-October-straat, tegenover de
Valdezstraat, waarvan men, door er wat zand op te brengen,
een heel geschikt speelterrein zou kunnen maken, gelegen
in een drukke arbeiderswijk. Ook een gedeelte van het
Schutttersveld zou men tot speelterrein kunnen bestemmen,
terwijl, als de Wethouder zijn speurzin nog eens in het werk
stelt, er nog wel verschillende andere plaatsen in de stad te
vinden zullen zijn, bijvoorbeeld in de buurt van de Kooi.
De heer Knuttel is er in het algemeen niet voor in
tweede instantie pas aan het debat te gaan deelnemen, maar
als daarin nieuwe gezichtspunten naar voren worden gebracht,
gelijk de Wethouder en de Voorzitter gedaan hebben, dan
acht hij zich daartoe alleszins gerechtigd.
Over hetgeen de Voorzitter en de heer Mulder van de sport
gezegd hebben, is spreker verbaasd. De heer Mulder ver
klaarde er geen tegenstander van te zijn, maar wat hij ervan
Zei kwam daarop toch vrijwel neer. Spreker is niet blind
voor de uitwassen van de sport, hij is van meening, dat men
te weinig zelf aan sport doet en te veel naar de sport van
anderen gaat kijken. Dat is de ontaarding 1 Maar het is
dwaasheid te veronderstellen, dat, als men de jeugd niet de
gelegenheid geeft sport te beoefenen, deze zich daardoor aan
de studie zal gaan wijden. Neen, dan komen er in plaats van
spel en sport veel schadelijker dingen, dat is van algemeene
bekendheid.
Het is mogelijk, dat de kinderen op die speelterreinen
leelijke woorden leeren, waarvoor de heer Spendel zoo vreest,
maar als zij langs de straat slenteren is er veel meer kans
dat zij verkeerde dingen leeren.
Spreker heeft, evenals de Voorzitter, in zijn jeugd op straat
gespeeld, maar men moet niet vergeten, dat toen het verkeer lang
niet zoo druk was en er geen auto's waren. Maar men
speelde in de stille, breede straten en op de singels; de nauwe
stegen en allerlei onooglijke buurten waren daarvoor ook
toen niet geschikt.
De Voorzitter noemde eenige stille straten, waar de jeugd
zou kunnen spelen, maar wat zou hij ervan denken, als hij
rapport kreeg van de politie, dat honderden meisjes en
jongens zich eiken middag op de Papengracht met allerlei
spellen gingen amuseeren? De Voorzitter zou zeggen: dat
gaat niet.
Dat op straat spelen gaat tegenwoordig niet meer en
daarom meent spreker, dat wat betreft het verkrijgen van
speelterreinen wat krachtiger opgetreden moet worden. Het
groote vraagstuk is, hoe aan terreinen daarvoor te komen
in het midden der stad. Een mooi terrein is het terrein van
de Doelenkazerne; dat zou een prachtig speelterrein zijn.
Spreker deelt niet het eenigszins minachtend oordeel van
den heer Mulder omtrent het Invalidenhuis. Het innerlijke is
een gruwel, maar uitwendig is het eerder een sieraad dan
een schande voor de stad.
Het terrein van het Invalidenhuis vindt spreker volstrekt
niet een verkeerde plaats voor een speelterrein. Dat gebouw
moet op den duur toch verdwijnen en het terrein is door
zijn centrale ligging, in de buurt van onze volksbuurten,
zeer geschikt voor dit doel.
De Voorzitter meent, dat het voor de kinderen veel aardiger
is om op straat te spelen dan op dergelijk terrein.
De heer Knuttel zegt niet te begrijpen de tegenstelling,
welke de Voorzitter maakt. Het terrein van het Invalidenhuis
zou een stil hoekje worden.
De Voorzitter begrijpt niet, dat de heer Knuttel de Papen
gracht, het Gerecht, enz., allemaal stegen en sloppen noemt.
Het zijn vrij breede straten, die zeer stil zijn. Dat is een
ideaal speelterrein.
De heer van Stralen verheugt zich erover, dat de Voor
zitter, in tegenstelling met den heer Mulder, er voor blijkt
te zijn, dat op het terrein van het Invalidenhuis een speel-
gelegenheid komt. Dus zijn voorstel is niet zoo fantastisch
als mevrouw van Itallievan Embden zegt.
Spreker heeft zich verwonderd over het betoog van mevrouw
van Itallie, omdat zij toch altijd voorstandster is van het
maken van speelterreinen. Nu er in het midden der stad een
gelegenheid daartoe te maken is, verzet zij zich ertegen.
Spreker zou zich erbij kunnen nederleggen, dat niet dat
geheele terrein tot speelterrein werd ingericht en als de
Voorzitter in dien geest een toezegging kon doen, dan zou
de zaak verder zijn. Spreker is echter met volkomen gerust,
als hij hoort op welke wijze Wethouder Mulder over deze
aangelegenbèid spreekt," en vreest, dat van het college niet
veel aandrang zal uitgaan om te komen tot hetgeen de
Raad wenscht.
Hetgeen de beer Spendel zeide was niet bepaald ad rem.
Hij is er op tegen, dat de kinderen uit huis gaan om te
spelen, maar hij kan gemakkelijk praten, want hij heeft een
zeer mooien tuin achter zijn huis, waarin zijn kinderen fijn
kunnen spelen. Zoo is het echter niet gesteld met de kinderen
uit de Bouwelouwensteeg en de Paradijssteeg en omgeving.
Voor die kinderen moeten dergelijke gelegenheden gemaakt
worden. Er is niets tegen in te brengen, dat de gemeente,
die over het algemeen in de laatste jaren nog niet zóóveel
gedaan heeft wat betreft sociale verzorging, op dit gebied
zich wat actiever gaat betoonen.
De heer Mulder zegt ook, dat men zou krijgen de kosten
van het afbreken van het gebouw, maar erkend wordt, dat
te eeniger tijd dit gebouw toch afgebroken zal moeten worden
dus die kosten heeft men in ieder geval. Het kostenbezwraar
kan dus den doorslag niet geven.
Als de Voorzitter een toezegging zou willen doen in den
geest van sprekers voorstel, dan zou hij bereid zijn dit in
te trekken.
De VooRzitter zou er niet voor zijn, als de financiën het
althans niet noodzakelijk zouden maken, het geheele terrein
vol te bouwen. Het is sprekers ideaal, dat de kinderen