312 WOENSDAG 19 DECEMBER 1923. welk standpunt men inneemt. Meent men, dat hier geen be lasting moet worden geheven van menschen, die het absoluut niet kunnen betalen en voor een tekort staan, dan zoekt men ernstig of er ook personen zijn, die het veel beter heb ben en het wel kunnen betalen. De gelegenheid om het geld te halen van hen, die het hebben, doet zich hier voor en men kan zich er niet op beroepen, dat de wet zich er tegen verzet of dat hoogere autoriteiten het zullen verbieden. Spreker ontkent niet, dat er bezwaren zijn te overwinnen, maar die kan men bij een ernstigen wil wel te boven komen. Het gaat niet aan het voorbeeld aan te voeren van iemand, die een kapitaal van ƒ16000.bezit, waaruit hij een inkomen heeft van 1250.en dan te onderstellen, dat die persoon absoluut niets door arbeid verdient. Dat kan wel voorkomen, maar dat is toch uitzondering. De Voorzitter. Wel neen De heer van Eck zegt, dat de regel is, dat ieder normaal mensch door arbeid wat tracht te verdienen. Er zijn mis schien menschen met vermogen, die dat niet doen, maar dat moeten zij zelf wetendaarmede heeft de Raad niet te maken. Verder moet men niet vergeten, dat, indien men een klein vermogen heeft en men om welke redenen ook door arbeid niets verdient, men toch de gelegenheid heeft om dat ver mogen op te maken. Men beschikt toch over een reserve, waarover men niet beschikt, als men gewoon arbeidt. Over den angst voor het vertrek uit de gemeente van groote vermogens moet men heenstappen; zoo groot zijn niet de bedragen, welke geheven worden. De heer Sanders zegtals enkele zeer rijke personen ver trekken, dan zal men ten slotte geen meerdere opbrengst uit dezen hoofde krijgen. Dat moeten dan toch bijzonder rijke menschen zijn. Maar moet men dan altijd zien naar de be zwaren en angstig zijn voor het vertrek van die vermogenden Spreker zou zeggenlaat ze vertrekken en laten wij de zaak in orde maken, zooals wij zelf noodig oordeelen. Den angst voor dat vertrekken acht spreker veel erger dan het vertrekken zelf. De heer Knuttel meent, dat, wanneer men zich voortdu rend laat intimideeren door de anti-sociale neigingen van de meer bezittenden in de maatschappij, men zich dan eenvou dig stelt onder hun dictatuur en hun alle macht in handen geeft De Voorzitter meent, dat de heer van Eck de motieven van Burgemeester en Wethouders geheel verkeerd voorstelt. De heer van Eck zegt: laat de vermogenden maar ver trekken, maar als iemand, met een inkomen van 500.000.— de stad verlaat, dus iemand, die aan gemeentelijke inkomsten belasting betaalt f 70000.—, dan moet hetgeen aldus voor de gemeente verloren gaat toch door de anderen opge bracht worden. Dan dupeert men de kleinen, die zich een vermogentje hebben opgespaard en die niet wegens pensioen ten laste van Staat of gemeente komen. De heer van Eck zegt: de menschen moeten hun vermogen maar opmaken. Daarmede komt men op het gebied der economie. Vele menschen beleggen hunne besparingen in zaken, die rente opbrengen, werk verschaffen en van econo misch nut zijn. Als iedereen, die wat bezat, het opmaakte, werd Nederland straatarm. Men zegt wel, dat de gegoeden de stad toch niet verlaten, maar men moet maar eens hooren hoe bang men in den Haag is, dat de menschen naar België verhuizen. Het gemeentebelang eischt verwerping van deze voorstellen. De heer Eerdmans zegt, dat men bij discussie's als deze altijd de fout begaat, dat men alleen over die opcentenkwestie spreekt. Men noemt een getal van de opcenten, een getal van de verhooging en een getal van het inkomen, maar men moest tevens opgeven het totaal bedrag aan belasting, dat van het zelfde inkomen moet worden betaald. Men betaalt personeele belasting, inkomstenbelasting, soms kerkelijke belasting, soms grondbelasting, enz. De heer van der Wall zegt, als man van de practijk te weten, dat te Leiden veel inkomsten worden genoten uit de zoogenaamde kleinere vermogens door menschen, die niets anders bezitten dan hun vermogen. Als men in aanmerking neemt hetgeen te LeideD alleen aan directe belastingen wordt betaald, aan grondbelasting met opcenten, aan personeele belasting met opcenten, Rijks- en gemeentelijke inkomsten belasting, verdedigingsbelasting II, de verdedigingbelastiug I B, welke extra op de Vermogensbelasting komt, en de Vermogens belasting, dan schrikt men terug voor aanneming van deze voorstellen, vooral als men door lage belastingen het wonen hier ter stede aanlokkelijk wil maken. De heer Reimeringer wenscht te wijzen op een groote onbillijkheid bij de Vermogensbelasting. Een handelsman, die bijvoorbeeld een lijfrente van 1000.bespaard heeft, moet die, als hij een klein kapitaaltje heeft, bij de Vermogensbe lasting kapitaliseeren, terwijl een oud-hooggeplaatst ambtenaar, die een pensioen heeft van 4000.dat pensioen niet be hoeft te kapitaliseeren. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer van Eck wordt met 24 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen: mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Witmans, Oostdam, Spendel, Mulder, Reimeringer, Meijnen, Sanders, Coster, van der Wall, Bergers, Heemskerk, Pera, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren van Hamel, Sijtsma, Wilmer, van Rosmalen, Splinter, Huurman, Eerdmans, Wilbrink, Eikerbout en mevrouw de Stoppelaar—Zeeman. Vóór stemmende heeren van Eck, Verwey, van Stralen, Baart, Kooistra, Knuttel, van den Heuvel en Groeneveld. Het voorstel van den heer Witmans wordt vervolgens met 18 tegen 14 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Spendel, Mulder, Reimeringer, Meijnen, Sanders, Coster, van der Wall, Bergers, Pera, van Hamel, Wilmer, Splinter, Huurman, Eerdmans, Wilbrink, Eikerbout en mevrouw de StoppelaarZeeman. Vóór stemmen: de heer van Eck, mevrouw Dietrich de Rooy, de heeren Witmans, Verwey, van Stralen, Heemskerk, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Baart, Sijtsma, Kooistra, van Rosmalen, Knuttel, van den Heuvel en Groeneveld. Volgnr. 423 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr. 424 wordt voorloopig aangehouden. Volgnr. 425 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter stelt thans aan de orde volgnr. 426. Belasting op loo neelv er tooning en en andere vermakelijkhedenmet het daarop betrekking hebbend voorstel van den heer van Eck. De heer Spendel stelt voor om de verdere beraadslaging met het oog op het ver gevorderd uur te schorsen. Met 24 tegen 8 stemmen wordt alsnu besloten de verga dering te schorsen. Vóór stemmen: de heer van Eck, mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Witmans, Verwey, van Stralen, Spendel, Mulder, Reimeringer, Meijnen, Sanders, Coster, Bergers, Heemskerk, Pera, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Wilmer, van Rosmalen, Knuttel, Splinter, van den Heuvel, Eerdmans, Wilbrink, Eikerbout en mevrouw de StoppelaarZeeman. Tegen stemmen: de heeren Oostdam, van der Wall, Baart, van Hamel, Sijtsma, Kooistra, Huurman en Groeneveld. De Voorzitter zegt, dat het thans de vraag is, wanneer de behandeling der begrooting voortgezet zal moeten worden. De heer Huurman geeft in overweging de behandeling der begrooting een week uit te stellen, tot Vrijdag 28 December. Mevrouw van Itallievan Embden meent, dat te Leiden de behandeling der begrooting niet zoo lang duurt. Elders heeft men er wel 40 zittingen aan gewijd. De heer van der Wall vraagt, of er bezwaar is om aan staanden Vrijdag met de behandeling der begrooting door te gaan. De Voorzitter zegt, dat hij voorloopig alleen Donderdag middag kan. De heer Huurman meent, dat de behandeling van de rest der begrooting en van de agenda-punten, waaronder de kwestie van Ulden is, in één middag niet gereed komt. De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot Donderdag 20 December 1923. des n.m. 2 uur.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 22