306
WOENSDAG 19 DECEMBER 1923.
»De koets uit den maskerade-optocht is een origineel stuk,
afkomstig uit een der koninklijke stallen in het buitenland
en als zoodanig zeker van museaal, zij het niet speciaal
Leidsch belang."
Spreker vraagt, hoe men er toe kan komen om dingen,
welke een koninklijke en dus gefortuneerde familie van de
hand doet, omdat zij het dingen van geen waarde acht, wel
van belang te vinden en ze in een museum te zetten.
Da Voorzitter antwoordt, dat over de vraag of dat aarde
werk mooi dan wel leelijk is de meeningen kunnen verschillen,
maar dat het in elk geval historische waarde heeft. Was de
Lakenhal uitsluitend een kunstmuseum, dan had de heer
Knuttel gelijk. Wat is het niet jammer, dat men verschillende
zaken van historische waarde niet heeft bewaard! Men moet
onderscheiden tusschen kunst- en historische musea. Boven
dien is over deze zaak vroeger al een uur lang gedebatteerd
door den heer Sytsma en het aardewerk is er nu eenmaal.
Wat de koets betreft, het antwoord van Burgemeester en
Wethouders lijkt mij niet geheel juist geformuleerd. Die koets
dient om de herinnering te bewaren aan den luister, waar
mede een van de laatste maskerades, welke hebben plaats
gehad, is gevierd. Het is een koets uit den stal van Koningin
Victoria en die koets is aan het museum aangeboden. In een
zuiver kunstmuseum behoort zoo'n koets niet thuis, maar zij
wordt bewaard als een voorwerp van historische waarde. Zoo
vindt men in München een zaal, waarin uitsluitend de arren
van Koning Lodewijk II zijn tentoongesteld.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr. 354 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgnr. 355 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 356, luidende: y>Subsidiën aan
schouwburgen of muziekcorpsenf 4000.
De heer Spendel heeft bezwaar tegen het antwoord van
Burgemeester en Wethouders op een vraag in het Voorloopig
Verslag, waarin zij zeggen, dat alle leden van het corps
beroepsmusici zijn. De geheele Raad weet, dat het geen
beroepsmusici zijn. Die personen zijn vakmenschen, die een
handwerk uitoefenen en uit liefhebberij zoo nu en dan eens
muziek maken.
De Voorzitter meent, dat, als die menschen niets anders
deden dan muziek maken, zij binnen een week dood zouden
zijn. Het zijn beroepsmusici maar zij zijn tevens iets anders.
De heer Spender beschouwt als beroepsmusici de leden
van een orkest als het Residentie-orkest en dergelijke, maar
niet de leden van het Leidsch Muziekkorps.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr. 356 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 357 tot en met 372 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 376, luidende: Belooningen
van doctoren, heelmeesters, vroedmeestersvroedvrouwen, enz.
f 10379.—".
De heer Groeneveld brengt in herinnering, dat hij reeds
bij de behandeling der begrooting voor 1919 gevraagd heeft
om invoering van vrije artsenkeuze bij den geneeskundigen
armendienst. Daarop zou antwoord komen, wanneer de Ge
neeskundige Dienst werd ingesteld. Deze bestaat nu al eenige
jaren, maai' nog steeds wacht spreker op zijn vraag. Thans
wordt hij weder verwezen naar de toekomst. Spreker hoopt,
dat er eindelijk eens antwoord zal komen en dat die zaak
behoorlijk in behandeling zal genomen worden.
De heer Meijnen zegt, dat hij natuurlijk nog slechts korten
tijd met de bezwaren tegen de vrije artsenkeuze heeft kennis
gemaakt. Ü8 vrije artsenkeuze zou een besparing kunnen geven
van 2000.—, mits men niet met wachtgelden te maken had
en niet in de eerste jaren.
Dit is de financiëele zijde, maar er is nog een andere kant
aan. De vrije artsenkeuze zou voor sommige der betrokken
personen niet voordeelig zijn. De particuliere keuze zou heel
sterk spreken, zoodat sommige artsen fiuanciëel in het gedrang
zouden geraken.
Spreker hoopt, dat, waar hij nog vreemd is in dezen tak
van dienst, de Raad genoegen zal nemen met de belofte, dat
de zaak nader onder het oog zal worden gezien.
De heer Groeneveld betwijfelt, of men met een wacht
geldregeling te maken heeft. Het is mogelijk de vrije artsen
keuze te bepalen tot de artsen, die aan dezen dienst zijn
verbonden.
Er komt bij, dat die artsen telkens voor drie jaren door
den Raad worden herbenoemd, zoodat men, als zij onwillig
zijn, voor drie jaren aan hen vastzit, waardoor de oplossing
belangrijk zou worden vertraagd. Hoe langer men uitstelt,
hoe moeilijker het wordt.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr. 376 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs 377 tot en met 382 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Bij volgnr. 383 wordt de begrooting van het Burgerlijk
Armbestuur zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
goedgekeurd, waarna ook dit volgnr. zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming wordt aangenomen.
Volgnr. 384 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 385, luidende: Kosten van de
kr aamver zorging van armlastige ingezetenen. f 2800.
De Voorzitter stelt hierbij aan de orde het door den heer
Groeneveld ingediend voorstel, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor:
uitgaaf No. 385, groot f 2800.—, aan de »Roomsch-Kat-
holieke Vereeniging voor Kraamverzorging" uit de§ Begrooting
te schrappen en in plaats daarvan 2500.beschikbaar te
stellen, teneinde de kraamverzorging van armlastige inge
zetenen in gemeentelijk beheer te nemen."
De heer Groeneveld herinnert er aan, dat Burgemeester
en Wethouders in den aanvang van 4922 hebben voorgesteld
de kraamverzorging der personen, die bij den geneeskundigen
armendienst waren ingeschreven, aan de Roomsch-Katholieke
Vereeniging voor Kraamverzorging op te dragen tegen toe
kenning van een vast subsidie, het eerste jaar van ongeveer
ƒ3400.en de volgende jaren van ongeveer ƒ2400.Het
college mag wel blij zijn, dat in den Raad daartegen verzet
is gekomen, want, was die zaak doorgegaan, dan zou zij
voor de gemeente erg duur zijn geworden. De kraamverzor
ging door bemiddeling van deze vereeniging blijkt een mis
lukking te zijn. Er werd gerekend op 80 gevallen, terwijl
voor 1923 het aantal van 20 gevallen waarschijnlijk niet zal
worden bereikt.
Dat zou beteekend hebben, dat de gemeente ƒ170.per
geval zou betaald hebben. De practijk heeft spreker in het
gelijk gesteld; het zou voor de gemeente zeer duur geweest
zijn. Naar aanleiding van het uit den Raad gekomen verzet
zijn Burgemeester en Wethouders met een ander voorstel
gekomen, volgens hetwelk per geval zou betaald worden,
namelijk 35.tot ƒ45.en dientengevolge zal deze zaak
de gemeente slechts ƒ800.per jaar kosten.
Nu heeft spreker een voorstel gedaan, dat oogenschijnlijk
een bezuiniging is, doch het inderdaad niet is. Op de begroo
ting staat hiervoor wel ƒ2800.uitgetrokken, maar er is
geen sprake van, dat de gemeente dit bedrag zal uitgeven.
Die post is zeker ƒ2000.te hoog. Burgemeester en Wet
houders gaan maar doodkalm door met het aantal gevallen
op 80 te ramen, een getal, dat in de verste verte niet bereikt
zal worden.
Spreker's voorstel beteekent oogenschijnlijk een besparing
van ƒ300.maar het zal die besparing niet brengen. Het
door spreker voorgesteld bedrag ad ƒ2500.zal namelijk
wel worden uitgegeven, terwijl het bedrag van ƒ2800.
door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, in de verste
verte niet zal uitgegeven worden.
De vrees, door spreker indertijd geuit, dat een groot deel
der ingezetenen geen gebruik zou wenschen te maken van
de hulp dezer vereeniging, is bewaarheid. Deze zaak is totaal
mislukt, want wat beteekent die geheele zaak, wanneer die
vereeniging 20 gevallen per jaar behandelt? Wanneer daar
entegen deze zaak komt in handen van de gemeente, dan
zal de tegenstand der bevolking verminderen en dan zal het
aantal gevallen, waarin hulp verleend wordt, grooter worden.
De heer Meijnen brengt in herinnering, dat de Raad besloten
heeft, ook met goedvinden van den heer Groeneveld, dat het
contract zou aangegaan worden met de Roomsch-Katholieke
vereeniging, en sedert is niets veranderd. Dus wat toen aan
vaard is, ook met goedvinden van den heer Groeneveld, kan
men gerust zoo laten, te meer omdat er op het werk der
vereeniging niets aan te merken valt. Dit blijkt ook uit een
onderzoek, dat Dr. Horst heeft laten instellen. Wat dit betreft
is er in de practijk geen enkele reden om van gedragslijn te
veranderen. Terecht heeft de heer Groeneveld er aan herinnerd,