WOENSDAG 19
DECEMBER 1923.
305
»De Raad besluit dat door het College van B. en W. pogingen
worden aangewend, welke kunnen leiden tot vervanging van
de thans bestaande twee particuliere vakscholen voor nijver
heidsonderwijs door één gemeentelijke vakschool".
De heer Verweij zegt, dat de sociaal-democraten in het
algemeen zijn voor gemeentelijk onderwijs, te meer omdat
het particulier initiatief toch geen onderwijs kan verstrekken
zonder daarbij krachtig financieel gesteund te worden door
de overheid. Dit geldt in het bijzonder beide bestaande vak
scholen van nijverheidsonderwijs alhier.
De gemeente is van het inwendige van deze scholen niet
zoo op de hoogte als men wel zou mogen verlangen, in ver
band met de bedragen, welke zij aan die inrichtingen ten
koste legt. Spreker wil allerminst zeggen, dat het thans
gevoerd beheer verkeerd is; integendeel, hij vermoedt, dat
daarop niets zal zijn af te dingen.
Nu kan men tegen sprekers voorstellen wettelijke bezwaren
aanvoeren, maar daartegenover staat, dat, wil men in de
gemeente komen tot bezuiniging, waarop zoo aangedrongen
wordt, men moet gaan in de richting van centralisatie, van
vereenvoudiging van diensten, en dit zou ten aanzien van
deze vakscholen mogelijk zijn. Wanneer hier op deze wijze
bezuiniging te verkrijgen is, dan mag men daarvoor niet
ongevoelig zijn, te meer nu bij de algemeene beraadslaging
door den heer Wilmer is gezegd, dat men zich moet laten
leiden door zijn menschelijk solidarisme. Waar de partij van
den heer Wilmer ten nauwste bij dit geval betrokken is, kan
hij met succes dat begrip verdedigen.
Spreker wil door zijn voorstel bereiken, dat er bezuinigd
wordt en tevens dat dit onderwijs vanwege de gemeente
wordt gegeven. Het zal waarschijnlijk niet noodig zijn een
school te bouwen; een van de bestaande gebouwen kan daar
voor dienst doen. Misschien de school aan het Rapenburg,
als de verbouwing gereed is.
De heer Wilmer zegt, dat de heer Verweij erg oppervlakkig
is in het kiezen van zijn middelen om tot bezuiniging te
komen. Hij had moeten aantoonen, dat de gemeente met één
school zou kunnen volstaan, maar dat heeft hij verzuimd en
spreker meent, dat hem dat ook niet mogelijk zou zijn ge
weest, want het vakonderwijs voor meisjes mag zich in een
dagelijks toenemende belangstelling verheugen, zoowel van
meisjes in de stad als van meisjes buiten de stad. Werd één
school opgeheven, dan zou men een tweede naast de over
blijvende moeten hebben om het onderwijs te geven, zooals
men dat wenscht, omdat de beide scholen op dit oogenblik
bevolkt zijn. Zoolang de heer Verweij niet kan aantoonen,
dat met één school en met de leeraressen van één inrichting
kan worden volstaan, gaat spreker reeds alleen daarom niet
met zijn motie mee.
De heer Meijnen antwoordt, dat Burgemeester en Wet
houders het niet met den heer Verweij eens zijn, dat de
gemeentegoedkooperzou exploiteeren dan particulieren; Burge
meester en Wethouders hebben dus geen behoefte aan uit
breiding van het aantal gemeentelijke instellingen. Bovendien
zou het waarschijnlijk niet gelukken om de Zita-vereeniging,
die een complex gebouwen in het Noordeinde heeft, en de
andere vereeniging, welke haar gebouwen inricht op het
Rapenburg, te bewegen uit die gebouwen te trekken, omdat
de gemeente meent al de leerlingen in één gebouw te kun
nen onderbrengen. Het zou uitloopen op een veel hooger be
drag aan exploitatiekosten, aangezien geen der beide vereeni-
gingen de eene heft aan schoolgeld een bedrag van 5700.
op een budget van 80767.— en voor de andere bedragen
die getallen respectievelijk 7000.— en 83652.bereid
zou wezen haar arbeid prijs te geven.
Er komt bij, dat de nijverheidsscholen onder bescherming
van de wet staan en het aan twijfel onderhevig is of een
dergelijk Raadsbesluit in den Haag wel zou worden goed
gekeurd.
Spreker ontraadt dus op verschillende gronden de aanneming
der motie van den heer Verweij.
De heer Verweij acht de logica in de redeneering van den
heer Wilmer zoek. Deze zegt te verwachten, dat in de toe
komst die scholen zich zullen uitbreiden, maar dat zou be-
teekenen, dat dan ook de daaraan te verleenen subsidie naar
evenredigheid verhoogd zal moeten worden, en dan geldt
sprekers bezwaar in gelijke mate.
Er is gevraagd, waarop bezuinigd zou moeten worden. Bij
centralisatie zal men arbeidskrachten kunnen uitsparen; er
zullen personen op wachtgeld gesteld kunnen worden of men
zal in vacature's niet behoeven te voorzien. Ook op de admini
stratie zal bezuinigd kunnen worden; door gezamenlijk de
inkoopen voor de beide scholen te doen, zal men lagere prijzen
kunnen bedingen.
Het is dus alleszins de moeite waard om een onderzoek te
doen instellen in die richting.
Overigens wil spreker mededeelen, dat, al verwerpt de
Raad sprekers motie, zijne fractie zal stemmen tegen de
subsidie voor de Zita-vereeniging, omdat zij van meening is,
dat het bestaan van die secteschool overbodig is, en dat in
het algemeen het gemeentelijk onderwijs de voorkeur ver
dient boven onderwijs, waarover de gemeente niets te zeggen
heeft, doch waarvoor zij groote bedragen moet offeren.
De Wethouder staat sterk, omdat hij over cijfers beschikt
en spreker niet. Spreker kan de cijfers van den Wethouder
niet weerleggen, maar is toch van meening, dat hetgeen hij
voorstaat, op den duur zal kunnen leiden tot een behoorlijke
bezuiniging.
De heer Knuttel zegt, dat hij het zeer zou toejuichen als
die twee scholen konden vereenigd worden, maar hij vindt
het voorstel van den heer Verweij zoo utopistisch en onprac-
tisch, dat hij het tijd verknoeien zou vinden om dergelijk
onderzoek aan Burgemeester en Wethouders op te dragen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Verwey wordt met 24 tegen 7
stemmen verworpen.
Tegen stemmen: mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren
Witmans, Oostdam, Spendel, Mulder, Reiuieringer, Meijnen,
Sanders, Coster, van der Wall, Bergers, Heemskerk, Pera,
mevrouw van Itallievan Embden, de heeren van Hamel,
Sijtsma, Wilmer, van Rosmalen, Knuttel, Huurman, Eerd-
mans, Wilbrink, Eikerbout en mevrouw de Stoppelaar
Zeeman.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Verwey, van Stralen,
Baart, Kooistra, van den Heuvel en Groeneveld.
De Voorzitter deelt mede, van den heer Verwey ontvangen
te hebben een amendement om volgnummer 347 te verminderen
met 18700.—ten einde geen subsidie uit te keeren aan de
Zita-vereeniging voor hare vakschool voor meisjes.
Het amendement van den heer Verwey wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Eerdmans vraagt, of de gemeente krachtens de
Nijverheidsonderwijswet verplicht is die 30% bij te dragen.
De Voorzitter: Ja!
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Verwey wordt met 23 tegen
8 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren
Witmans, Oostdam, Spendel, Mulder, Reimeringer, Meijnen,
Sanders, Coster, van der Wall, Bergers, Heemskerk, Pera,
mevrouw van Itallievan Embden, de heeren van Hamel,
Sijtsma, Wilmer, van Rosmalen, Huurman, Eerdmans, Wil
brink, Eikerbout en mevrouw de StoppelaarZoeman.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Verwey, van Stralen,
Baart, Kooistra, Knuttel, van den Heuvel en Groeneveld.
Volgnr 347 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De volgnrs 348 tot en met 350 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr 354, luidende: y>Kosten voor musea
of openbare bibliothekenf 218i5
De heer Knuttel zegt, dat het antwoord, dat hij heeft
ontvangen op zijn vragen in zake de Lakenhal, toont, dat
daar blijkbaar naar erg rare beginselen wordt gehandeld. Er
ligt daar een collectie aardewerk, waaronder borden zijn
zooals een winkeler ze niet in zijn etalage zou willen hebben,
met een paar spreuken er op, welke er op de smerigste
manier op gezet zijn. Burgemeester en Wethouders zeggen,
dat die collectie niet door den kunstindustrieel als reclame
is aangeboden, maar uit welwillendheid is ten geschenke
gegeven, toen hem werd verzocht, eenige typische producten
van zijn industrie beschikbaar te stellen. Hier wordt dus aan
dien fabrikant de vrije hand gelaten om van zijn producten
zooveel te geven als hij zelf wil en men zoekt niet zelf eenige
stukken uit.
In de tweede plaats staat er een maskerade-koets en Burge
meester en Wethouders zeggen daarvan: