WOENSDAG 19 DECEMBER 1923. 303 die niet onder dien term vielen, en dat er op de opleidings scholen enkelen waren, die er wel onder vielen, doch dat hij moest vasthouden aan de groote lijn, die uitgestippeld was bij het oprichten van het schoolbad. Dit heeft de heer van der Lip gezegd namens Burge meester en Wethouders en dat is op dit oogenblik nog van kracht. Het schoolbad heeft de bedoeling, dat het verstrekt wordt aan de kinderen van on- en minvermogenden en aan die lijn houden Burgemeester en Wethouders vast. Spreker heeft er over gesproken met Dr. Horst, wien het in de eerste plaats geldt, en die heeft verzekerd, dat, als het voorstel van den heer Groeneveld werd aangenomen, het badhuis, dat ook voor leerlingen van Bijzondere Scholen voor on- en minvermogenden beschikbaar is, geen voldoende capa citeit zou hebben, en dan zou het noodzakelijk zijn een nieuw badhuis op te richten. Verder wijst spreker erop, dat het gebruik maken van het schoolbad op den geregelden gang van het onderwijs op de scholen zeer storend werkt. Dus als het voorstel van den heer Groeneveld werd aangenomen, dan zou die ernstige verstoring van den goeden gang van het onderwijs ook plaats vinden op de andere scholen. Hoe lastig en storend het is, dat de kinderen naar het badhuis moeten gaan, blijkt onder meer allerduidelijkst uit het verslag van het hoofd der school aan de Haverstraat A: „De tegenwoordige regeling van het baden leidt tot een ont wrichting van het leerplan, die een zeer nadeeligen invloed op den voortgang van het onderwijs heeft". Op grond van een en ander noodigt spreker den Raad uit niet te treden in het voorstel van den heer Groeneveld. De heer Groeneveld zegt, dat in de mededeeling van den Wethouder, dat de schoolbaden alleen toegankelijk zijn voor on- en minvermogenden en daarom alleen de leerlingen der zoogenaamde scholen voor eindonderwijs worden toegelaten, de officieele erkenning ligt, dat de standenscholen in stand gehouden zijn, wat in strijd is met de bedoeling der Lager Onderwijswet. Bovendien is het mondeling antwoord van den Wethouder lijnrecht in strijd met hetgeen het college in de Memorie van Antwoord zegt, namelijk: «aangezien derde klasse-scholen niet meer bestaan, zijn de schoolbaden feitelijk voor de leerlingen van alle lagere scholen, voor zoover zij on- en minvermogend zijn toegankelijk". Aan die feitelijkheid ontbreekt nog al iets, blijkens het antwoord van den Wet houder. Volgens den Wethouder zou bij aanneming van sprekers voorstel het schoolbad een te geringe capaciteit hebben, maar dan bevreemdt het spreker, dat de Directeur van den Genees kundigen Dienst de bijzondere schoolbesturen tracht te be wegen ook voor hun kinderen van het schoolbad gebruik te maken. Spreker zal niet in herhaling treden van het debat van 19 Juni 1922, maar wijst er op, dat er geen enkele reden is om alleen de kinderen der eindonderwijsscholen van het schoolbad gebruik te laten maken, omdat het voor een overgroot deel der kinderen van de andere scholen evenzeer noodig is. Men denkt dat die kinderen op andere wijze een bad krijgen, maar spreker is van het tegendeel overtuigd. Ten slotte wijst spreker er op, dat waar het betrekkelijk Raadsbesluit niet uitvoerbaar is, Burgemeester en Wethouders zullen moeten voorstellen in plaats van derde klasse-scholen te lezen: scholen voor eindonderwijs. De heer Witmans vraagt, of de schoolbaden alleen bestemd zijn voor de leerlingen der scholen voor on- en minvermo genden en van de bijzondere scholen, die daarmede gelijk staan, dan wel of ook kinderen van de oude 1ste en de 2de klasse-scholen er gebruik van kunnen maken. De heer Knuttel meent, dat, onafhankelijk van het al dan niet gegoed zijn der ouders, al de kinderen van het schoolbad moeten gebruik maken. De heer Meijnen wil alleen nog in herinnering brengen dat door den Raad in 1921 zonder discussie en zonder stem ming is aanvaard, dat het schoolbad zou bestemd zijn voor de leerlingen van de scholen voor on- en minvermogenden. Dit is de basis geweest voor het schoolbad en die is niet gewijzigd bij de discussie in Juni 1922. Die redactie is nu nog behouden in de verordening ten opzichte van de bijzondere scholen. Het college ziet trouwens in het geheel geen noodzakelijkheid om het schoolbad open te stellen voor hen, die het betalen kunnen. Het is voor on- en minvermogenden bestemd. Het zal misschien overweging verdienen, om, wanneer er leden zijn, die aan dien term blijven vasthouden en niet over dien term heen zien naar de eigenlijke bedoeling, een redactie te ontwerpen, waardoor men aan die moeilijkheid ontkomt. De heer Groeneveld zegt geen antwoord gekregen te hebben, wat betreft de tegenspraak tusschen hetgeen de Wethouder gezegd heeft en het antwoord op het afdeelingsverslag. In het antwoord op het afdeelingsverslag staat, dat de on- en minvermogende kinderen, die de opleidingsscholen bezoeken, ook toegang hebben tot het schoolbad, en de Wethouder heeft nu gezegd, dat die kinderen geen recht daarop hebben. De heer Meunen acht het mogelijk, dat het antwoord nauwkeuriger had kunnen zijn. Spreker heeft zich beroepen op de discussie van 1922 en het besluit van dat jaar en sinds dien is er niets veranderd. Het college houdt nog vast aan dien term, die misschien veranderd kan worden. Het is onmo gelijk om uit de opleidingsscholen de enkele kinderen te halen, die recht zouden hebben op toegang tot het Schoolbad. De Voorzitter moet erkennen, dat het antwoord op het afdeelingsverslag op dit punt niet geheel nauwkeurig is. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Groeneveld wordt met 21 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmenmevr. Dietrichde Rooy, de heeren Witmans, Oostdam, Sp.endel, Mulder, Reimeringer, Meijnen, Sanders, Coster, Bergers, Heemskerk, Pera, mevr. van Itallievan Embden, de heeren van Hamel, Sijtsma, Wilmer, van Ros malen, Eerdmans, Wilbrink, Eikerbout en mevr. de Stoppelaar Zeeman. Vóór stemmen de heeren: van Eek, Verwey, van Stralen, Baart, Kooistra, Knuttel, van den Heuvel en Groeneveld. Volgnr. 314 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 315, luidende: uSubsidiën aan vereenigingen in het belang van de voeding en kleeding van schoolgaande kinderenf 24400. De Voorzitter zegt, dat dit volgnummer wordt verhoogd met ƒ3035.wegens hoogere subsidie aan de Vereeniging «Schoolkindervoeding en Schoolkinderkleeding". De heer Witmans zegt, dat de vereeniging Schoolkinder voeding nog altijd zijn oude liefde heeft. Hij denkt er nog met genoegen aan terug hoe hij indertijd heeft gepleit voor inwilliging van het eerste verzoek van de vereeniging, toen deze 50Ó.subsidie vroeg. Er werd toen door de tegen standers gesproken van ontwrichting van het gezin en al hetgeen daaraan vastzit, maar hij maakt zich sterk, dat de tegenwoordige geestverwanten van de toenmalige bestrijders er gebeel anders over denken. Spreker erkent gaarne, dat het bestuur der vereeniging steeds goed werk heeft verricht, maar, nu het over zulk be duidend bedrag gaat, krijgt zijns inziens het bestuur een te zware taak en dient ernstig in overweging te worden geno men om deze zaak direct van gemeentewege ter hand te nemen. De heer Oostdam zou het een zeer slechte belooning voor de vereeniging vinden voor het werk, dat zij heeft verricht, indien haar de zaak ongevraagd uit handen werd genomen. Spreker, die namens den Raad zitting heeft in het bestuur, heeft van nabij gezien met hoe groote zorg de bestuursleden nog geheel belangeloos, ofschoon de schoolkinderkleeding er bij gekomen is aan deze zaak arbeiden, en hij weet, dat er volstrekt niet meer geld wordt uitgegeven dan beslist nood zakelijk is. Het zou ondankbaar zijn om de zaak aan de gemeente over te laten dragen en spreker betwijfelt of het werk dan wel zoo goedkoop zou geschieden als particulieren het thans doen. Het is tijds genoeg om in te grijpen, wanneer de vereeniging zelve vraagt van haar taak ontlast te worden, maar ook dan zal men moeten trachten de zaak liefst weer in particuliere handen te brengen. Slechts noodgedrongen zou de gemeente het zelve moeten doen. Spreker breDgt hulde aan het bestuur der vereeniging voor het vele en goede werk, dat het verricht. De heer van Stralen wenscht iets te verzoeken voor deze vereeniging. Zij heeft gebrek aan een behoorlijk onderdak. Zij is ondergebracht in een lokaal, dat zij met de Huurcom- missie moet deelen, en dat levert voor die vereeniging buiten gewoon bezwaar op. Zij heeft daardoor geen bergruimte en ook geen voldoende gelegenheid om de ouders met de kinderen te ontvangen, ten gevolge waarvan ouders met zeer jonge kinderen soms des avonds in den gang moeten staan wachten. Als die vereeniging zooveel dank verdient, dan moet men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 13