302
WOENSDAG 19
DECEMBER 1923.
tot vreugde gestrekt hebben. Het is toch inderdaad zoo
datgene, waarvoor men zich zelf moeite en misschien een
opoffering getroost heeft, is meer waard dan wat aan iemand
zoo maar even wordt overhandigd.
Toen spreker bij de hoofden van die 7 scholen informeerde
het waren scholen van de voormalige 2e klasse en scholen
van de voormalige 3e klasse, zeiden zij zonder uitzon
dering «maar dat gaat de gemeente toch niet betalen
Die schoolreisjes moeten geschieden op de manier als in
1921 is geschied. Zoo is het reeds sinds tientallen van jaren
geweest en zoo kan het blijven.
Wat nu betreft de kinderen, die niet voldoende hadden
kunnen sparen voor het schoolreisje en voor wie het benoo-
digd bedrag nog moest worden aangevuld, spreker heeft ook
vernomen, dat daarin nog op den laatsten dag voorzien is,
zoodat ook die kinderen aan het reisje hebben kunnen deel
nemen.
Spreker wil er nog op wijzen, dat zoo'n reisje minstens
een drie gulden kostwanneer men het dus, zooals oorspron
kelijk de bedoeling van den beer Yerwey scheen te zijn, wil
doen voor alle kinderen van de vijfde en zesde klasse, dan
kost dat 1325 X f_ 3-
Dan zou nog uitgemaakt moeten worden, ot men het be
perken wil tot het openbaar onderwijs. De heer Knuttel
zegt, dat het bij het onderwijs behoort. Bij de gelijkstelling
van openbaar en bijzonder onderwijs zou men dus er op
moeten rekenen, dat het voor openbaar èn bijzonder onder
wijs elk een 4000.zou kosten.
Spreker juicht het toe als een onderwijzer door voor het
ontbrekende bedrag »te gaan bedelen" op den weg der philan
thropic zich begeeft, dat is uit een moreel oogpunt heel wat
mooier dan het voorstel van den heer Verweij.
Spreker hoopt, dat de Raad ook in dit opzicht niet met
den heer Verweij zal meegaan.
De heer Knuttel zegt, dat de argumenten, door den Wet
houder aangevoerd, illustreeren hoe gezocht de motieven zijn.
Als de schoolreisjes uit particuliere beurzen betaald worden
vindt de heer Meynen ze wel goed, niet als ze uit de open
bare kas betaald worden. Het verschil is, dat in het eene
geval het geld komt uit de beurzen van hen, die het slecht
kunnen betalen, en anders dat de kosten naar evenredigheid
gedragen worden.
De heer Verweij constateert, dat er tusschen hem en den
Wethouder geen verschil bestaat wat aangaat de waardeering
van de schoolreisjes. Hij vestigt er nog de aandacht op, dat
het in verband met de tijdsomstandigheden niet onwaar
schijnlijk is, dat veel minder kinderen dan anders voor die
schoolreisjes hebben kunnen sparen en ook door middel vari
de philanthropie niet in het ontbrekende zal kunnen worden
voorzien.
Verleden jaar is door een onderwijzer een reisje naar Epe
gemaakt, dat heeft ƒ5.20 per leerling gekost en het heeft
drie dagen geduurd. De kinderen waren daarmede buiten
gewoon ingenomen, maar het heeft dien onderwijzer zeer veel
moeite gekost om voor eenige van zijn leerlingen dat bedrag
van ƒ5.20 bijeen te krijgen.
Sprekers bedoeling is nu een bedrag van 1000.beschik
baar te stellen, om de kinderen, die er niet in geslaagd zijn
het benoodigd bedrag op te sparen, in de gelegenheid te
stellen aan zoo'n reisje mede te doen.
De heer Meijnen acht er een groot principieel verschil in
gelegen, of deze bedragen vrijwillig door de ouders gegeven
worden of dat de Raad ze verstrekt uit de gemeentekas,
waarin alle belastingschuldigen moeten bijdragen.
Den heer Verweij wil spreker in overweging geven om aan
dien onderwijzer de vraag te stellen, of het niet beter was
geweest ergens anders heen te gaan dan naar het ver afge
legen Epe, en aldus eenigszins in toepassing te brengen het
Duitsche spreekwoord: »In der Beschrankung zeigt sich der
Meister".
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd voorstel van den heer Verwey wordt met
23 tegen 7 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren
Oostdam, Spendel, Mulder, Reimeringer, Meijnen, Sanders,
Coster, van der Wall, Bergers, Heemskerk, Pera, mevrouw
van itallie—van Embden, de heeren van Hamel, Sijtsma,
Wilmer, van Rosmalen, Splinter, Huurman, Eerdmans,
Wilbrink, Eikerbout en mevrouw de StoppelaarZeeman.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Verwey, Baart, Kooistra,
Knuttel, van den Heuvel en Groeneveld.
(De heer Oostdam was inmiddels in de vergadering terug
gekeerd, terwijl de heeren Witmans en van Stralen deze
inmiddels hadden verlaten).
Het ongenummerd volgnummer wordt vervolgens zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter doet nog mededeeling van het volgend
schrijven van de Tramwegmaatschappij:
Haarlem, 17 December 1923.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leiden.
Naar aanleiding van Uw schrijven dd. 30 October j.l.,
No. 16/183, hebben wij de eer te erkennen, dat de uitvoering
van den stadsdienst werkelijk te wenschen overlaat, in hoofd
zaak een gevolg van den spoorwegovergang nabij het Station.
Door ons is daarom dan ook besloten om in de eerste
helft van Januari 1924 een proef te nemen met het rijden
van een afzonderlijken stadsdienst en een afzonderlijken dienst
«Leiden (Station)Leidsche Buurt", waarbij de bestaande
6 a 7 minutendienst in de stad gewijzigd zal worden in een
6 minutendienst en de dienst naar en van Leidsche Buurt
in een 10 minutendienst Station-Endegeest. Het ligt in de
bedoeling om de laatstbedoelde dienst door éénmanswagens
te doen uitvoeren.
Bij het in dienst stellen van een autobusdienst »Stad-
Leidsche Buurt", waarvan naar wij vernamen sprake
is, behouden wij ons voor de proefneming onmiddellijk te
staken.
De Directie,
W. J. Burgersdijk.
De eenmanswagens zullen dus gaan rijden op het traject
StationOegstgeest, over welk traject de gemeente niets te
zeggen heeft.
Spreker meent, dat hiermede de heer van Eek de inlich
tingen gekregen heeft, welke deze wenscht.
Overigens drukt spreker zijn vreugde er over uit, dat er
een einde zal komen aan den ongeregelden dienst van de
tram in de stad.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 8 7* uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op
Woensdag 19 December 1923 des avonds te 8] uur.
Afwezig: de heer Dubbeldeman.
Voortgezet wordt de behandeling van de Uitgaven van de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den
dienst 1924.
Beraadslaging over volgnummer 314, luidende: i>Kosten van
het gebruik van schoolbaden2000.
De Voorzitter stelt bij dit volgnummer aan de orde het
door den heer Groeneveld ingediend voorstel luidende:
«Ondergeteekende stelt voor:
te besluiten, dat tot het Schoolbad worden toegelaten alle
leerlingen der Openbare en Bijzondere scholen voor gewoon
lager onderwijs."
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Groeneveld herinnert er aan, dat de Raad op 19
Juni 1922 heeft besloten het schoolbad ter beschikking te
stellen van de leerlingen der 3de klasse-scholen. Thans bestaan
er echter geen 3de klasse-scholen meer, en Burgemeester en
Wethouders geven toe, dat deze bepaling eigenlijk van toe
passing behoort te zijn op alle scholen. Spreker vermoedt,
dat Burgemeester en Wethouders zijn voorstel zullen overnemen.
De heer Meijnen zegt, dat van af de instelling der school
baden het stond duidelijk in het praeadvies van Burge
meester en Wethouders de bedoeling was, dat die baden
zouden dienen voor on- en minvermogenden. Nu heeft de
heer Groeneveld in Juni 1922, toen de namen 1ste, 2de en
3de klasse-scholen vervielen, hetzelfde voorstel gedaan als
thans door hem is ingediend en toen heeft de heer van der
Lip uitdrukkelijk gezegd, dat de bedoeling ten aanzien van
de schoolbaden precies dezelfde bleef; dat zij bestemd waren
voor on- en minvermogenden; dat hij, al was de naam 3de
klasse-scholen vervallen, vasthield aan de lijn, dat die soort
scholen werden bedoeld, de scholen, welke opleiden voor het
zevende leerjaar; dat het zeer wel mogelijk was, dat er op
de scholen, die opleiden voor het 7e leerjaar, enkelen waren,