DINSDAG 18 DECEMBER 1923. 279 De heer van Eck zegt, dat dit gemeentebestuur dan een voor den tegenwoordigen tijd zeer hoog standpunt inneemt, als men zegt geen rekening te zullen houden met een uit spraak van den Raad. De Voorzitter moet nog eens nauw keurig nagaan of de wet hem die houding wel voorschrijft. In art. 4 staat: »Dat geene openbare vermakelijkheden, zooals schouwburgen, publieke danspartijen, concerten en hard draverijen, op de zondagen en algemeene feestdagen zullen gedoogd worden." Dus verboden zijn openbare vermakelijkheden, als voor beelden waarvan worden genoemdschouwburgen, publieke danspartijen, concerten en harddraverijen. Een optocht met muziek is geen publieke vermakelijkheid, is geen concert. Bovendien heeft de wetgever van 1815 volstrekt niet ge dacht aan het houden van optochtendat kan hij niet be doeld hebben. De Voorzitter doet opmerken, dat de Zondagswet niet tot stand gekomen is met het oog op het bewaren van de open bare orde, maar met het oog op de bevordering der Zondags heiliging. Met dit doel is een optocht met muziek, die de geheele stad doorwandelt, veel meer in strijd dan een concert in een zaal. De heer van Eck meent, dat een wet, welke zoozeer ingrijpt in de persoonlijke vrijheid, niet door interpretatie mag uitgebreid worden. Het staat niet in de wet en men heelt de bevoegdheid om te zeggen wij zijn er niet aan ge bonden. Men kan het er in lezen met een beetje goeden wil, en met den wensch om de Zondagsheiliging zooveel mogelijk tot haar recht te doen komen, maar het staat er niet met zoovele woorden in. Spreker heeft geen antwoord gekregen op zijn vraag, wan neer in zake zijn voorstel betreffende de instelling van arbei- derscommissie's praeadvies van Burgemeester en Wethou ders zal komen. De Voorzitter verwijst naar de mededeeling vap den heer Reimeringer, dat de ontworpen nieuwe regeling betreffende het georganiseerd overleg reeds door de algemeene ambtenaren en werkliedencommissie is behandeld, en dat zij binnenkort in den Raad aan de orde zal worden gesteld. De heer van Eck wil dan de aandacht van Burgemeester en Wethouders vestigen op het juist dezer dagen gepubli ceerd rapport van de commissie uit sprekers partij voor bedrijfsorganisatie en medezeggenschap. Toen hij 3 jaar ge leden dit voorstel deed, was deze zaak nog in ontwikkeling en was er daaromtrent nog weinig studiemateriaal voor handen en, het zou best kunnen zijn, dat, indien spreker thans dit voorstel zou indienen, het er anders zou hebben uitgezien. Spreker zou het gewenscht vinden, dat Burgemeester en Wethouders kennis nemen van dat rapport voordat zij defini tief hun praeadvies opstellen. Naar aanleiding van het door den Voorzitter aan den heer Groeneveld gegeven antwoord in zake het vroeger rondzenden van de stukken, merkt spreker op, dat de Voorzitter zich vergist als hij meent, dat het hier alleen geldt een persoon lijken wensch van den heer Groeneveld. De wensch staat in verband met het houden van de fractievergadering van de partij van spreker. Men wenscht die vergadering zoo tijdig te kunnen houden, dat daarna nog gelegenheid bestaat voor bestudeering der voorstellen en desnoodig een onderzoek in andere gemeenten. De Voorzitter wijst er den heer van Eck op, dat vroegere toezending van de stukken tot groote vertraging in de af handeling der zaken zal leiden. Bovendien zijn vele van de stukken vrij onbelangrijk, terwijl men gewichtige stukken steeds veel eerder ontvangt. De heer Knuttel wil zich verdedigen tegen het verwijt van den heer van Stralen, dat hij, zooals bij het vraagstuk van het dempen van de Mare, de verkeersbelangen aan zijn laars lapt uit aesthetische motieven. Hij heeft die belangen wel degelijk behandeld. Als men werkverschaffing op het oog heeft, moet men niet met zulke voorstellen komen, waar van men wel weet, dat zij op tegenstand zullen stuiten en die, mochten zij worden aangenomen, waarschijnlijk toch zullen worden vernietigd. Het geldt in deze ook geen parti culiere liefhebberij van spreker; in alle Gemeenteraden staan zijn partijgenooten voor dergelijke ideëele eischen pal. Het is een politiek, die van de hand in den tand, van dag op dag leeft, die tot zulke dingen overgaat. Zij, die werkelijk vertrouwen in die komende betere maatschappij, weten, dat zij in de eerste plaats moeten voorstaan de ideëele belangen, doch tevens, dat zij daarvan niet mogen afwijken om dema gogische redenen. De heer van Stralen zegt, dat hij wat betreft de werk verschaffing, niets van spreker verwacht. Spreker heeft al meer gezegd, dat de voorstellen tot demping van het Levendaal fantasterij zijn, vooral als men het laat voorkomen, alsof men daaraan onmiddellijk iets zou hebben. Spreker heeft steeds tot de arbeiders gezegd: verwacht niets van Gemeenteraden en niets van de Tweede Kamer in dit opzicht, maar desniettegenstaande doe ik wat ik op mijn weg vind, om de dingen, die wel gedaan zouden kunnen worden, uitgevoerd te krijgen. En nu is het eigenaardig, dat de heer van Stralen, die van zulke dingen wel iets verwacht, voor onmiddellijke werkverschaffing aankwam met iets, wat spreker al aan de hand heeft gedaan, n.l. het terhandnemen van de rioleering met het pompstation en de verbetering van den Zoeterwoudschen weg. Wat betreft laatstgenoemd werk doet spreker opmerken, dat hij een verbreeding van dezen weg geen practische oplossing acht; daarvan zouden de kosten zoo groot zijn in verhouding tot wat er aan werkverschaffing in zit, dat men economisch meer werk kan verschaffen door andere dingen ter hand te nemen, waarin een grooter percentage werk en een kleiner percentage onkosten voor grondaankoop zit. De heer Mulder heeft tot sprekers verbazing gezegd: er waren geen dingen voor werkverschaffing aangegeven. De Wethouder vergat daarbij het graven van het verbindings kanaal tusschen den Maresingel en de Slaaghsloot. Het was eigenaardig, dat hij dat vergat, omdat hij tevens sprak over andere plaatsen, waar kanalen gegraven waren, hetgeen hij een uitstekende werkverschaffing noemde. Volgens het uit breidingsplan valt hier wel een kanaal te graven. Verder zeide de Wethouder, dat al die werkverschaffing zoo weinig beteekent, omdat de gemeente reeds 237 vaste werklieden in dienst heeft voor allerlei werken. De heer Mulder zegt, dat hij heeft betoogd, dat er buiten de vaste werklieden bij die werken 237 losse arbeiders te werk gesteld zijn. De heer Knuttel meent, dat, wanneer men zooveel losse werklieden naast de vaste heeft en toch de werkloosheid zoo groot blijft, dit het bewijs levert, dat er nog meer nieuwe werken moeten worden aangepakt. Wat den stratenaanleg betreft, gelooft spreker, dat de heer Mulder het mis heeft. In den Haag is de stratenaanleg overwegend van gemeente wege. In de buurt van Houtrust bijvoorbeeld zijn groote stratencomplexen door de gemeente aangelegd, Wat den woningnood betreft is spreker het niet eens met den heer Mulder, dat men eerst de onbehuisden moet helpen en dan de krotbewoners. Spreker vindt den toestand van de krotbewoners in vele gevallen veel slechter dan die van onbehuisden, die bij hun ouders inwonen. Spreker wil dus niet met het opruimen van krotten wachten. Spreker kan ook niet aannemen, dat men in 1924 het woningtekort al zal hebben ingehaald. Daarbij komt, dat men er nog niet is als men nieuwe woningen heeft, omdat de huur daarvan alleen betaald kan worden door arbeiders, die voor een behoorlijk loon werken, want werkloozen kunnen die huren niet betalen. Spreker meent dus, dat men de krotten moet opruimen en meer woningen verschaffen tegen een lagere huur. Spreker is het met den heer Sanders eens, dat het noodig is de werkloosheid te voorkomen. De heer Sanders moet dat maar eens aan de Regeering in den Haag overbrengen. Deze zou bijvoorbeeld door erkenning van Rusland en het met dat land sluiten van een handelstractaat de werkloosheid kunnen verminderen. Spreker heeft geen bezwaar tegen het ingrijpen van Burge meester en Wethouders ten aanzien van den bouw van het Ziekenhuis. Spreker is steeds sterk tegen protectiemaatregelen ten gunste van plaatselijke arbeiders geweest, maar waar de gemeente den vollen last heeft van de ondersteuning, moet zij thans wel zoo handelen. Het is dus goed, dat in de eerste plaats Leidsche arbeiders aan het werk komen. Dat is echter een wijze van hulp door middel van werk verschaffing, die niet alleen niets kost aan de gemeente, maar zelfs tot bezuiniging leidt, want de menschen, die aan het werk gaan, behoeven dan geen steun te hebben. Spreker zegt niet, dat iets geld moet kosten om goed te zijn, maai' alleen dat dit op zich zelf niets bewijst wat betreft de bereidwilligheid van Burgemeester en Wethouders om gemeentegeld uit te trekken voor werkloozen. Nu heeft de Voorzitter gesproken over het tekort van 3 ton op deze begrootiDg, maar dat is toch maar voor zoover men het nemen wil. Op het oogenblik is het vermenigvuldigings- cijfer 1 en dat heeft vroeger bedragen 1.2. Het zou dus mogelijk zijn om door het vermenigvuldigingscijfer op 1.2 te stellen die drie ton te dekken. Men heeft het vroeger ook wel uit de belastingen gehaald. Nu is er gesproken van alles opmaken, maar dat gaat zoo spoedig niet. In hetgeen de Voorzitter dienaangaande gezegd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 7