'278 DINSDAG 18 DECEMBER 1923. oplossing, want de partijgenooten van spreker verkeeren in de Staten en in de Tweede Kamer in dezelfde omstandig heden als spreker en zijn partijgenooten in den Raad; als er iets voorgesteld wordt van ingrijpenden aard, wordt het ook daar verworpen. Toen spreker vier jaar in de Staten van Zuid-Holland had gezeten was er nog nooit een voorstel van sociaal-democratische zijde aangenomen. Als men gevoelt, dat het optreden van de Regeering leidt tot misstanden, gaat het niet aan te zeggen: wendt u tot uw partijgenooten. Spreker meent, dat de menschen, die behooren tot. de partijen, die de macht hebben in de Tweede Kamer, er voor moeten zorgen, dat er verandering komt. De heer Wilmer is zeer tegemoetkomend tegenover de minderheid, die geen muziek op Zondag wenscht, maar daar door krenkt hij de rechten van anderen. Spreker vergelijkt dezen dwang tot Zondagsheiliging met het dwingen van on- geloovigen om te bidden. Spreker heeft respect voor iemand, die uit volle overtuiging bidt, maar men kan niet een publiek college met gebed openen ook uit naam van degenen, voor wie het gebed geen waarde heeft. Zoo kan spreker ook respect hebben voor iemand, die den Zondag wil heiligen, maar het gaat volgens hem niet aan om daartoe te dwingen. Spreker vindt allen dwang uit den booze. De heer Wilbrink zeide, dat hij zich er niet van bewust is het kapitaal te steunen en dat hij de nieuwe komende maat schappij niet kan verdedigen omdat hij niet overtuigd is van de mogelijkheid en noodzakelijkheid daarvan. Maar spreker gelooft, dat, als de heer Wilbrink overtuigd was van het door en door immoreele van de grondslagen van de tegenwoordige maatschappij, hij zich niet tevreden zou stellen met een der gelijke opmerking en zou trachten wat meer te weten te komen van de nieuwe maatschappij. Spreker meent, dat er velen zijn, die niet tot het proletariaat behooren, maar toch met ergernis het immoreele van de tegenwoordige verhou dingen zien en die daardoor bekeerd zijn tot het socialisme. Die spreker zeide ook, dat hij, als hij vertrouwde op de men schen, bedrogen zou uitkomen. Men stelt tegenwoordig volkomen vertrouwen in een min derheid van de menschen. De maatschappij wordt beheerscht en geëxploiteerd door een kleine minderheid, van technisch bekwame burgerlijke personen. Wil men die zooveel meer vertrouwen dan de gansche gemeenschap? Is dat de élite, waarin men zooveel meer vertrouwen moet stellen? Zij heeft goed voor zich zelf gezorgd, maar overigens kan men niet zeggen, dat de resultaten zoo schitterend zijn. De heer Heemskerk heeft zich een uitlating veroorloofd, die spreker allerzonderlingst vindt en waaruit blijkt, dat de heer Heemskerk, zooals zoovele Christelijke arbeiders, een volkomen tweeslachtig standpunt inneemt. Hij vindt het ver keerd, dat de werkloozen in dergelijke treurige omstandig heden leven, en is ook begaan met hun nood; het zou dus volkomen logisch zijn, dat de heer Heemskerk met spreker aandrong op verhooging van hun uitkeeiing; maar in plaats daarvan zegt hijlaat uw partij en uw organisatie er zelf eens voor zorgen Uit den mond van den heer Heemskerk verwondert het spreker zoo iets te booren. Het is dwaasheid om tot een partij, welke bijna alleen bestaat uit proletariërs, die al zooveel op brengen voor de propaganda en de organisatie, te zeggen: kunt gij niet wat afzonderen De heer Heemskerk. Is dat zoo? De heer van Eck zegt de Sociaal Democratische Arbeiders Partij beter te kennen dan de heer Heemskerk. Die prole tariërs willen waar het mogelijk is den nood lenigen, maar om te zeggen: als de gemeenschap te weinig geeft aan die menschen om behoorlijk te leven, dan moeten de andere arbeiders ook maar uitgebuit worden; dat. vindt spreker een uiting, welke een Christelijk arbeider eigenlijk onwaardig is. De heer Pera heeft gezegd: men kan niet blijven strooien, het geld zou anders spoedig op zijn. Inderdaad, met strooien moet men zeer voorzichtig wezen. Hij heeft dat hierop gebaseerd, dat het gemiddelde inkomen per gezin op het oogenblik ongeveer f 30 per week bedraagt. Spreker wil aannemen, dat dit juist is; volgens Bonger was het in 1918 38. Daaruit vloeit voort, dat onze kapitalistische maatschappij is een arme maatschappij, en de schijn dat een kleine minderheid rijkdommen heelt mag ons geen zand in de oogen strooien. De maatschappij is arm omdat de groote meerderheid zoo weinig heeft. Nu is een grief tegen spreker dat hij geen sluitende begrooting wil, doordat hij de inkomsten door ontlasting van de minderbedeelden steeds wil verminderen en daarentegen de uitgaven steeds wil verhoogen, maar daar tegenover zegt spreker, dat hij niet wil afschaffing van de zakelijke bedrijfsbelasting en wel wil verhooging van de op centen op de vermogensbelasting. Maar spreker geeft toe, dat dit betrekkelijk kleine middelen zijn en dat het in de gegeven omstandigheden zeer groote moeite zal kosten om te voorzien in de meest noodzakelijke behoeften en toch de begrooting sluitend te maken. Maar spreker zou desnoods voor het doen uitvoeren van groote werken willen leenen. De Voorzitter wijst er den spreker op, dat, als er groote tekorten op de begrooting komen, leenen niet mogelijk wordt. De heer van Eck wil wel de noodzakelijkheid van een sluitende begrooting erkennen. Maar als de toestand van een gemeente zoo is dat men werkelijk moet bezuinigen, moet men het volgens spreker ten eerste zoeken in de hoogte. De Voorzitter heeft indertijd een op zich zelf goed voorbeeld gegeven, maar waarvan spreker tegenstander was, omdat hij vreesde, dat dit ten gevolge zou hebben een algemeene ver laging van de jaarwedden, maar spreker zou wel willen, dat het gemeentebestuur in combinatie met andere gemeente besturen eens begon met van de hooge traktementen wat af te halen om daardoor te maken, dat de lagere traktementen op hetzelfde peil kunnen blijven. Een enkele gemeente kan dat niet gemakkelijk doen, maar gecombineerd zou het wel gaan. Spreker vindt het democratisch het verschil tusschen de traktementen te verkleinen. Wat aangaat het doen vervallen van retributiën en van de winst op de bedrijven, hetgeen men uit dien hoofde zou missen, zou moeten komen uit de belasting. Dat is eenvoudig een verwisseling. Alleen is het billijker, dat het geld komt uit dén hoofdelijken omslag dan wanneer het komt uit de retributiën, welke de Lichtfabrieken betalen, en uit de gas- en electriciteitsprijzen, omdat hierbij progressie is buiten gesloten. Als bezwaar wordt aangevoerd, dat, wanneer men hier de belasting buitengewoon gaat verhoogen, men dan zal krijgen een vlucht uit Leiden van menschen, die beschikken over groote vermogens en groote inkomens. Spreker meent, dat men zich daardoor niet mag laten weerhouden om zijn voorstellen aan te nemen. Het spreekt vanzelf, dat Leiden alleen zoo iets niet doet. Een drang in die richting is er natuurlijk ook in andere gemeenten van het land. Dat gaat dus geleidelijk. Nu geeft spreker toe, dat te vreezen is, dat, als men alge meen in het land deed zooals hij wil, uit het land kapitaal- vlucht plaats vindt, maar dan ware de tijd aangebroken, dat van overheidswege daartegen werd opgetreden. Men staat hier voor buitengewoon moeilijke omstandig heden, en men kan de moeilijkheden niet overwinnen, wanneer men ook niet bereid is ingrijpende maatregelen te nemen. Het betreft hier in het algemeen de redding en de zedelijke opheffing van het grootste deel der bevolking; de uitgaven, die daarvoor noodig zijn, moeten gebeuren en men kan zich daarvan niet laten afhouden door de vrees voor het weggaan van gegoeden. In dit opzicht geldt ook, dat de angst voor een feit nog erger is dan het feit zelf. Volgens den Voorzitter is onjuist sprekers uitlating, dat de gemeente niet bestuurd wordt zooals de meerderheid het wenscht; integendeel, uit de samenstelling van den Raad blijkt toch wel en straks zal het blijken bij de goedkeu ring der begrooting dat wat hier gebeurt en de algemeene wijze van optreden is overeenkomstig de wenschen van de groote meerderheid der bevolking. Spreker betwijfelt dit. De bij het huisbezoek door spreker opgedane ervaring bewijst, dat de groote meerderheid der bevolking het eens is met de wijze, waarop door de partij van spreker wordt opge treden. Ook Christelijke arbeiders meenen, dat door de partij van spreker goed werk wordt verricht en dat deze op goede manier opkomt voor de belangen van het proletariaat, al zijn er kerkelijke invloeden, waardoor de menschen niet op de candidaten der S. D. A. P. stemmen. Spreker betwijfelt daarom dat de gemeente bestuurd wordt volgens den wensch van de groote meerderheid der bevolking. De Voorzitter heeft ook gevraagd, wat men toch aan gemeente bedrijven heeft, indien deze geen winst mogen maken, en hij heeft in dit verband een uitspraak aangehaald van Wibaut. Spreker zegt, dat er twee Wibauts zijn, een Wibaut, die het volkomen met spreker eens was, dat er zoo weinig mogelijk winst uit de bedrijven moet worden gehaald en een tegen woordige Wibaut, die van meening is veranderd. Het program van de partij van spreker is in dit opzicht niet geheel duidelijk. Men moet ook bedenken, dat, als men door middel van bedrijven de bevolking van goedkooper levensbehoeften voorziet, dit op hetzelfde neerkomt dan wanneer men winst uit bedrijven haalt. Wanneer de menschen sommige levensbehoeften goed kooper krijgen, kunnen zij weer gemakkelijker belasting betalen. Wat betreft de uitvoering van de Zondagswet is spreker met het antwoord van den Voorzitter niet tevreden. Spreker vraagt, of, indien de betreffende motie zou worden aangenomen, de Voorzitter die toch naast zich zou neerleggen. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders dat wel zouden moeten doen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 6