DINSDAG 18 DECEMBER 1923. 277 zich gevoelt als eenheid en men terwille van het gemeen schappelijk belang heenstapt over verschillen in zake taktiek. Juist in deze vergadering, waar de arbeidersafgevaardigden zich bevinden in een burgerlijk college en dus feitelijk staan tegenover een gemeenschappelijken tegenstander, moest de heer Knuttel dien onderlingen strijd vermijden en zoodanig optreden, dat de arbeidersvertegenwoordigers elkander zooveel mogelijk kunnen steunen. Als de heer Knuttel niet zijn voort- durenden strijd tegen de sociaal-democraten nalaat moet hij begrijpen, dat er van het eenheidsfront niets terecht kan komen. Voor het geval de partij van spreker er aan zou deelnemen, ligt de beschuldiging van verraad al gereed; alleen de datum zou nog moeten worden ingevuld. Het is ook gebleken in landen als Saksen en Thuringen, waar het eenheidsfront tot stand is gekomen, dat de samenwerking met de communisten moest mislukken. Spreker begrijpt, dat de heer Knuttel zal zeggen, dat de schuld lag aan de sociaal democraten, maar de sociaal-democraten zijn volgens spreker ook menschen van overtuiging en laten zich niet in een hoek duwen. De heer Knuttel meent, dat de leiders het tegen houden, maar spreker gevoelt juist wel iets meer voor het eenheids front dan de Leidsche arbeiders, die zeer verontwaardigd zijn over de wijze, waarop de heer Knuttel altijd tegen de S. D. A. P. optreedt. De heer Knuttel heeft het voorgesteld alsof spreker is opgetreden als een soort profeet, maar de heer Knuttel kan weten, dat de sociaal-democraten van meening zijn, dat, als het socialisme komt, het komt krachtens economische nood zakelijkheid. Maar aan den anderen kant meent spreker, dat de motieven, waarom de arbeiders in den klassenstrijd gedreven worden, grootendeels zijn van moreelen aard. De verontwaar diging over het kapitalisme en het onrecht, dat den arbeiders door de kapitalisten wordt aangedaan, kunnen krachtige motieven zijn om den strijd gezamenlijk met de S. D. A. P. te voeren, en spreker meent, dat deze ethische motieven ook effect kunnen hebben op degenen, die staan aan den kant van het kapitaal. Daarom meent spreker, dat hij zich ook kan richten tot degenen, die een andere overtuiging zijn toegedaan dan de zijne, omdat hij meent, dat iedereen ge troffen moet worden door de onverdiende ellende, die door het kapitalisme in deze maatschappij over zoovelen wordt gebracht. De heer Knuttel verwijt aan spreker en zijn partij dikwijls, dat bij hen de daad ontbreekt. De voorstellen van den heer Knuttel worden gewoonlijk door de S. D. A. P. gesteund. En wat het stemmen tegen de begrooting betreft, een kinderhand is gauw gevuld, en spreker zou er dus bijna toe komen nu eens tegen de begrooting te stemmen. Maar hij zal het toch niet doen. Hij vat het zoo op, dat stemmen voor de begrooting beteekent, dat de Raad kan blijven voortwerken. Maar als spreker en de zijnen den Raad beheerschten, zouden zij terstond een andere begrooting vaststellen. Sprekers fractie acht geen termen aanwezig om tegen de begrooting te stemmen; er zouden bijzondere omstandigheden kunnen zijn, waarom zij zou meenen te moeten tegenstemmen, maar als die omstandigheden er niet zijn, dan keurt zij die begrooting goed. Hoe dat stemmen tegen de begrooting zou kunnen beteekenen de daad in den Raad, begrijpt spreker niet. Sprekers partij heeft te Leiden een flinke politieke orga nisatie en vakorganisatie gevormd; de heer Knuttel is daarin totnogtoe niet geslaagd; zijn partij gaat eerder achteruit dan vooruit; in elk geval beteekent zijn organisatie in vergelijking met die van de S. D. A. P en de moderne vakbeweging zeer weinig. De S. D. A. P. tracht dus en niet zonder succes een krachtige organisatie te vormen en in het algemeen de massa voor te lichten wat betreft den strijd tegen het kapi talisme. Wat de heer Knuttel daartegenover wil stellen, zal men moeten afwachten; hij kan uitstekend critiek uitoefenen, maar van opbouwende kracht zijnerzijds is tot dusver nog bitter weinig te bemerken geweest. De heer Witmans komt met de oude grief, dat de S. D. A. P. hier geen verantwoordelijkheid wil dragen, dat zij geen zitting wil nemen in het college van Burgemeester en Wet houders. Dienaangaande bestaat verschil van meening in de S. D. A. P. ook te Leideneen sterke minderheid is hier voor het aanvaarden van wethouderszetels; de meerderheid is er tegen; in de meeste groote plaatsen bezetten leden van de S. D. A. P. een of meer wethouderszetels, maar daar zijn ook krachtige minderheden, die ertegen zijn. Sprekers opvatting is deze. Wanneer de arbeiders personen naar den Raad hebben gezonden om op het gebied der ge meentepolitiek het kapitalisme te bestrijden, dan is daar mede niet in overeenstemming het feit, dat één van die afge vaardigden zitting zou nemen in het College van Burgemeester en Wethouders om feitelijk de burgerlijken door de moeilijk heden van het kapitalisme heen te helpen. De kracht van sprekers partij zit niet in den invloed, dien zij rechtstreeks uitoefent in den Raad of in het College van Burgemeester en Wethouders, maar in den invloed, dien zij uitoefent onder het proletariaat, en de sociaal-democraten zouden niet ten- volle als zoodanig kunnen optreden, als zij mede de verant woordelijkheid gingen dragen voor het kapitalistisch gemeente bestuur. Er zouden nochtans omstandigheden kunnen komen, vóórdat sprekers partij de meerderheid had, dat het naar hare meening haar plicht zou zijn deel uit te maken van het College van Burgemeester en Wethouders, maar dan zou haar macht zoodanig moeten zijn en zouden de omstandigheden zoo moeten wezen, dat het arbeidersproletariaat onmiddellijk bemerkt, dat sprekers partij in het College vertegenwoordigd is, dat van haar dus werkelijk invloed uitging ter bevordering van de onmiddellijke belangen van het proletariaat en ter bestrijding van het kapitalisme. Als de sociaal-democraten er in zouden slagen om den strijd tegen het kapitaal ook met succes in het College van Burge meester en Wethouders te kunnen voeren, dan zouden zij wel daarin willen deelnemen, maar nu zou het juist hun invloed op het proletariaat verzwakken. Waar de heer Witmans spreekt van het stellen van demo cratie tegenover conservatisme en het daardoor steunen van de partij van spreker, acht spreker dit eenigszins utopisch, evenals van de vrijzinnig-democraten, al hield mevrouw van Itallie een over het algemeen sympathieke rede. In de practijk kan men niet twee heeren dienen; men kan niet het kapitalisme bestrijden en te gelijker tijd strijden tegen het socialisme. Zoolang aan het particuliere kapitaal daartoe de vrijheid wordt gegeven zal het winst willen maken, zooveel mogelijk winst, en daarbij behoort uitbuiting van de arbeiders. De heer Wilmer heeft gezegd voorstander te zijn van solidarisme. Spreker vindt dat een heel mooi woord, maar de Katholieke partij heeft al vele jaren in vele landen grooten invloed gehad en spreker vraagt nu den heer Wilmer landen te noemen, waar dat solidarisme in de practijk is gebracht. De heer Wilmer zegt, dat hij denkt aan een gemoderni- seerden gildentijd. De heer van Eck. heeft in Katholieke landen als Beieren en België niets bemerkt van een streven om weer gilden in het leven te roepen ter bestrijding van het kapitalisme. Ook in die landen heerscht het kapitaal niet minder onbetwist dan in Nederland. Spreker heeft ook tot zijn burgerlijke tegenstanders een aansporing gericht om zoo mogelijk ook mede den strijd tegen het kapitalisme te steunenin elk geval den strijd tegen de uitwassen er van, en eenige leden hebben toen gezegd, dat zij ook wel voor dit laatste waren. Spreker heeft daaronder verstaan, dat men, ook al meent men, dat het kapitalisme niet te vernietigen is, toch bereid is maatregelen te nemen om degenen, die er het meest onder lijden, zooveel mogelijk te steunen. Van de zijde van sprekers fractie worden telkens voor stellen gedaan om de massa van de belasting te ontlasten enz. en men is dus steeds in de gelegenheid dat te steunen. Men moge zeggen, dat men die uitwassen van het kapitalisme wil tegengaan, als men toch deze begrooting goedkeurt zoo als ze voor den Raad ligt, dan wil men, dat alles op den ouden voet voortgezet wordt. De heer Wilmer heeft gewezen op een uitlating van spre kers partijgenoot prof. Bonger, dat hij het verkeerd vond, dat de in de bedrijven werkzame arbeiders ook het recht zouden hebben leden van de commissiën van toezicht en be heer betreffende die bedrijven te kiezen. Prof. Bonger heeft het juist vermeld naar aanleiding van het feit, dat de commissie, die een rapport uitgebracht heeft in zake bedrijfsorganisatie en medezeggenschap, daarin juist wijziging heeft gebracht, zoodat volgens haar ontwerp de arbeiders wel het recht zouden hebben om deel uit te maken en leden te kiezen van commissie's van beheer en toezicht. Dat is ook warm verdedigd door den heer Wibaut, die hier altijd beschouwd wordt als zulk een practisch en nuchter man. Ook zeide de heer Wilmer: pas toch op met die theorieën ge zult, als ge de macht hebt, in de practijk niets kunnen verwezenlijken van wat ge nu belooft. Sprekers partij heeft nooit iets beloofdhet zou ook dwaas heid zijn, zij wekt slechts het proletariaat op tot strijd; en het zal van het proletariaat zelf afhangen, hoe de toestand zal zijn als het de macht, maar tevens de verantwoordelijk heid verkregen heeft. Spreker acht het den plicht van den Raad om, wanneer door maatregelen van Regeeringswege de bevolking in ellende komt of blijft, liefst in combinatie met andere gemeentebe sturen, daartegen zooveel mogelijk in verzet te komen. Als spreker hiervoor pleit, dan wordt steeds gezegd: dat hoort hier niet thuisde wet moet uitgevoerd wordenge moet u wenden tot uwe partijgenooten in de Tweede Kamer en die moeten maar voorstellen om daarin verandering te brengen. Spreker vindt dat wel aardig gezegd, maar het geeft, geen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 5