274 DINSDAG 18 DECEMBER 1923. degenen, die door onbewoonbaarverklaring van hunne woningen gedwongen zijn om deze te verlaten. Spreker heeft reeds mede gedeeld, dat hier binnen korten tijd geheel voorzien zal zijn in de woningbehoefte, en dan zal ook wel te zijner tijd tot opruiming van krotten kunnen worden overgegaan. De heer Kooistra klaagt, dat van de Arbeidsbeurs zoo weinig gebruik wordt gemaakt, en zegt: het is een gemeentelijke inrichting, dus het is een prachtige inrichting. Met die rede neering is spreker het niet eens; hij heeft nooit zulke groote verwachtingen van de Arbeidsbeurs gehad en kan niet inzien, dat een inrichting zoo mooi is, alleen omdat het een inrichting van de overheid is. Wat aangaat de opmerking van den heer Groeneveld, dat het zoo onaangenaam is, dat Burgemeester en Wethouders zich altijd verzetten tegen voorstellen uit den Raad, dit is een grief tegen spreker persoonlijk, omdat hij ontraden heelt, dat ambtenaren het afdeelingsonderzoek der begrooting zouden bijwonen. Spreker heeft direct toegegeven, dat het Reglement van Orde toestaat, dat ambtenaren het begrootingsonderzoek in de sectiën bijwonen, maar hij heeft er tevens op gewezen, dat indertijd de Raad besloten heeft zelf het afdeelingsverslag op te maken, zonder ambtenaren, uit overweging, dat door de aanwezigheid van ambtenaren het vertrouwelijke van de afdeelingsvergade- ringen verloren gaat. Spreker vindt het niet goed, maar hij heeft nooit gezegd, dat het niet mocht, en het verslag is beter leesbaar, dat geeft spreker volkomen toe. De heer Groeneveld heeft voorts een voorstel ingediend betreffende vroegere toezending van de Ingekomen Stukken. Spreker meent, dat dit een groot oponthoud zou geven. Spreker krijgt de stukken eerst des Zaterdagavonds 9 uur en men zal toegeven, dat hij er zich toch goed van op de hoogte moet stellen. Spreker kan dus niet inzien, dat voor bestudeering van de stukken zes dagen noodig zijn. Een lid heeft hem wel eens in vertrouwen medegedeeld, dat hij de stukken eerst den vorigen dag inzag. Spreker begrijpt niet, hoe het dan in andere college's moet gaan. De heer van Eek zal bijvoorbeeld wel weten, hoeveel stukken men krijgt in korten tijd als lid van Provinciale Staten. Als geschiedt wat de heer Groeneveld wenscht, wordt de afdoening van zaken vertraagd. Spreker heeft deze klacht ook alleen van den heer Groeneveld vernomen. Hij sprak van het moeten raadplegen van zijn fractie, maar dat behoeft toch niet bij alle zaken te geschieden. En belangrijke stukken worden steeds eerder rondgezonden. Het rioleeringsrapport was zes weken, voordat het behandeld werd, in handen der leden. Wil de Raad alle zaken later afdoen, dan is het iets anders, maar daarop zal aanneming van het voorstel in de praktijk neerkomen. Als er een gewichtig stuk is, komt dat toch wel bijtijds, maar als men eischt, dat ook alle minder gewichtige stukken zooveel dagen vooruit in handen der leden zijn, is dat niet in het belang van de gemeente. De heer Groeneveld heeft ook gezegd, dat hij geen beroeps- Raadslid is en andere bezigheden heeft, maar dat is met alle andere Raadsleden ook het geval; die hebben ook hunne dagelijksche bezigheden. Met de opmerkingen van den heer Bergers omtrent de gehuwde vrouw is spreker het geheel eens. Het bekleeden van betrekkingen door gehuwde vrouwen is in het algemeen geheel verkeerd; in het algemeen moet de man zorgen voor het gezin; alleen in bijzondere gevallen kan het zich voordoen, dat de vrouw daartoe aangewezen is. Wat betreft de gepensionneerden, er zijn betrekkingen, waarvoor gepensionneerden aangewezen zijn, omdat men hunne diensten slechts enkele uren per dag noodig heeft, bij voorbeeld voor de bewaking van een gebouw, e. d.het gaat niet aan daarvoor menschen te nemen in de kracht van hun leven tegen vol loon. Het doet spreker zeer veel genoegen, dat de heer Pera over de samenstelling der begrooting gesproken heeft gelijk hij gedaan heeft. Spreker is in politicis geen algeheel geestverwant van den heer Pera, maar hij weet, dat de heer Pera altijd eerlijk zijn opinie zegt en nooit een blad voor zijn mond neemt. De heer Baart heeft bepleit vertegenwoordiging van de politie in de algemeene commissie van het georganiseerd overleg, zooals volgens hem reeds bestaat in Velsen, Arnhem en Deventer. Spreker zou dat volkomen verkeerd achten. De verordening, houdende reglement voor de commissiën van Advies betreffende de arbeids- en dienst voor waarden van het personeel in dienst van de gemeente Leiden bepaalt in artikel 23 dat zij onder meer niet van toepassing is ten aan zien van het personeel der Politie. Uit den aard der zaak is deze bepaling niet willekeurig opgenomen, doch berust zij op de overweging, dat, waar artikel 191 der Gemeentewet aan den Burgemeester de benoeming en het ontslag der dienaren van politie, alsmede de vaststelling hunner ambtsinstructie opdraagt, de regeling van de dienstvoorwaarden voor zoover deze geen financieele gevolgen heeft daarmede aan Burgemeester en Wethouders en aan den Raad onttrokken is. In de verordening, regelende den rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Leiden, waarin de arbeidsvoor waarden voor de ambtenaren zijn geregeld, bepaalt ook artikel 1, dat zij niet toepasselijk is op het personeel van de politie. Dat deze uitzondering terecht is gemaakt bewijst het Kon. Besluit van 19 Februari 1923 (St.bl. no. 73), waarbij een verordening van de gemeente Arnhem tot regeling van de jaarlijksche vacantie van ambtenaren in dienst dier gemeente, vernietigd is wegens strij d met de wet artikel 191 der Gemeente wet omdat zij mede toepasselijk was op het personeel der politie. Het Kon. besluit overweegt, dat volgens artikel 191, derde en vierde lid der Gemeentewet, de Burgemeester de dienaren van politie benoemt en ontslaat en hun ambtsinstructie regelt en dat derhalve de regeling van de vacantie van het personeel der gemeentelijke politie welke een onderdeel vormt van de dienstorganisatie van die politie tot de taak van den Burgemeester behoort, zoodat de Gemeenteraad te dezer zake wettelijke bevoegdheid mist. Het is dan ook volkomen rationeel, dat de organisatie's van het politiepersoneel niet vertegenwoordigd zijn in de algemeene commissiën van het georganiseerd overleg, welke tot taak hebben Burgemeester en Wethouders van advies te dienen in zaken, die ter beslissing van hun college en van den Raad staan en niet omtrent zaken, waaromtrent noch de Raad, noch Burgemeester en Wethouders eenige bevoegd heid hebben. Nu bestaat zelfs in Amsterdam, een plaats, waar de helft van het gemeentebestuur uit socialisten bestaat, voor de politie zelfs geen commissie van overleg. De eenige competentie in deze van den Raad betreft het vaststellen van de wedden van het politiepersoneel, maar zelfs dat is dubieus. Als men de Gemeentewet juist opvat zou de Raad eigenlijk toe moeten staan een gezamenlijk bedrag voor de politie in haar geheel.Maar in de practijk worden de salarissen van de politie vastgesteld door den Raad. Alles wat echter verder de dienstvoorwaarden van de politie betreft als dienstregeling, vacantie enz. daaromtrent hebben noch Burgemeester en Wethouders noch de Raad iets te zeggen. Men kan dat verkeerd vinden, zooals de heer Heemskerk de Zondagswet verkeerd vindt, maar het is nu een maal volgens de wet, en daarom is de wensch van den heer Baart niet voor inwilliging vatbaar. Van rijkswege is er ook een aparte commissie voor de behandeling van politie-aangelegen- heden, en voor zoover spreker weet is de algemeene meening van het politiepersoneel, dat het veel liever zijn eigen belangen behartigt, omdat deze niet juist beoordeeld kunnen worden door andere, buiten het vak staande, personen, hetgeen het geval zou zijn, indien aan de organisatie's van politiepersoneel recht op vertegenwoordiging in de algemeene commissiën werd toegekend. Maar de menschen mogen niet tevreden zijn. Er is door mevrouw van Itallievan Embden op gewezen, dat het ontslag door de verschillende adviezen zooveel papier vordert. Dit is een juiste opmerking en spreker zal daarin dan ook vereenvouding aanbrengen. De bezuiniging zal wel niet groot zijn, nog geen f 100.— per jaar, maar het zal voor de administratie zooveel eenvoudiger zijn. Wat betreft het vraagstuk van de autobussen, er zijn 2 soorten van autodiensten; de auto's, die in deze gemeente een dienst onderhouden en de auto's, die een verbinding tusschen Leiden en andere gemeenten vormen. Over laatstgenoemde autodiensten heeft een gemeente weinig te zeggen; voor die diensten geldt de wet op openbare middelen van vervoer en het Koninklijk besluit van 31 Juli 1880, dat onder andere bepaalt, dat een dienst niet mag aanvangen, alvorens de rij en voertuigen door of vanwege het gemeentebestuur der plaats, waar het hoofdkantoor der onderneming is gevestigd, met het oog op de veiligheid der reizigers zijn goedgekeurd (artikel 2). Dus wanneer het hoofdkantoor van een dergelijke onderneming in een andere plaats is gevestigd, dan heeft het gemeentebestuur van Leiden geen bevoegdheid tot ingrijpen. Spreker heeft echter aan de Burgemeesters van alle omliggende plaatsen verzocht, zoo goed mogelijk op den toestand van de auto's te letten, en hij heeft met name gewezen op het euvel, dat de carosserie op een te licht chassis wordt aan gebracht. Een andere bepaling van genoemd Koninklijk besluit luidt: «Indien naar het oordeel der ambtenaren, met de handhaving van dit besluit belast, de onvoldoende toestand van het rijtuig, van zijne bespanning, of van het tuig, of de onvol doende toestand, uitrusting of bemanning van het vaartuig, gevaar oplevert voor de veiligheid der reizigers, wordt het vertrek of de voortzetting der reis door hen verboden". Een andere maatregel zou zijn, dat aan autobussen, die van buiten komen en waarop de politie te Leiden dus niet vooraf toezicht heeft kunnen uitoefenen, geen standplaats hier ter stede werd gegeven. Maar dan krijgt men de zoogenaamde snorders en ontstaan allerlei andere moeilijkheden. Nu heeft mevrouw van Itallie gevraagd, of Burgemeester en Wethouders geneigd zijn regelend op te treden in zake

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 2