DINSDAG 18 DECEMBER 1923. 287 De Voorzitter antwoordt, dat de door den heer Spendel bedoelde 6 pCt. leening niet kan geconverteerd worden. Die leening is indertijd als het ware bij gunst verkregen van de Rijksverzekeringsbank, toen men overal elders 7 moest betalen, en is geplaatst a pari op ééne obligatie. Daarop zijn weder gebaseerd de betalingen van de Rijksverzekeringsbank zelve en daarom is die leening niet convertabel. Het kan zijn, dat de rentestandaard daalt en dan zou het rentetype te hoog worden, maar onderwijl zou de gemeente toch ge durende een aantal jaren ruimschoots verdiend hebben, doordat zij slechts 6 heeft moeten betalen. De beraadslaging wordt gesloten en volgnr. 65 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnrs. 66 en 70 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 71, luidende: vBelooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie mitsgaders van de veldwachters327744. De heer van Eck komt terug op hetgeen in de afdee- lingen in het midden gebracht is omtrent de wenschelijk- heid van invoering van kinderpolitie, die, naar sprekers informatiën luiden, te Amsterdam zeer nuttig werkt. Spreker heeft begrepen, dat Burgemeester en Wethou ders in het algemeen wel sympathiek staan tegenover het denkbeeld van invoering van kinderpolitie, maar zij zullen de invoering overwegen na ingebruikneming van het nieuwe politiebureau. Het lijkt spreker beter toe, dat Burgemeester en Wethouders in die richting maatregelen nemen vóórdat het nieuwe politiebureau in gebruik genomen wordt. Blijkens berichten in de pers is men op dit oogenblik reeds bezig voorbereidende maatregelen te nemen, hetgeen spreker zeer zou toejuichen. De Voorzitter deelt mede, dat hij, evenals de Commissaris van Politie, sympathiek staat tegenover het instituut van de kinderpolitie. De moeilijkheid is echter hierin gelegen, dat Leiden een stad van middelbare grootte is. Te Amsterdam zijn 25 personen belast met de kinder- en zedenpolitie, ter wijl er verder eenige inspectrice's werkzaam zijn. Gesteld, dat de bevolking van Leiden Vio gedeelte van die van Amsterdam is, dan zou spreker naar dien maatstaf 2| agent en nog niet eens één inspectrice kunnen hebben. De heer van Eck zegt, dat te Amsterdam bij de kinder en zedenpolitie in totaal 30 personen werkzaam zijn; welnu, als spreker dan naar verhouding 3 ambtenaren had, dan zou er in verband met het bestaande drieploegenstelsel altijd slechts één in dienst zijn. In een groote stad gaat dit gemakke lijker dan in een kleine. Men moet een reserve hebben, want men zit in een stad als Leiden spoediger vast in geval van ziekte enz. Men zou een zeker verband kunnen leggen tus- schen dezen dienst en de recherche, aan wie deze werkzaam heden zouden kunnen worden opgedragen. Een ander bezwaar is, dat de ouders, die komen vragen om hun kind eens te onderhouden of thuis te brengen dat komt met meisjes wel voor bezwaar zouden hebben om aan het hoofdbureau van politie aan de Breestraat te komen. Te Amsterdam heeft men voor dit doel een apart huis, maar Leiden kan zich een dergelijke weelde niet veroorloven en men zal in geen geval de kinderpolitie hier eerder kunnen invoeren, dan nadat het nieuwe politiebureau klaar is; dan krijgt men behalve den hoofdingang aan de Zonneveldstraat ingangen aan de Langebrug en de Nieuwsteeg, zoodat dan de ouders door een van deze beide laatste ingangen in het politiebureau kunnen komen. De zaak is in overweging en spreker zal haar ernstig be- studeeren, maar of op den duur iets zal kunnen worden gedaan in die richting moet men afwachten. De heer van Eck zal deze zaak dan verder laten rusten, in de hoop dat de overwegingen tot een gunstig resultaat mogen leiden. Spreker wil thans nog een andere zaak behandelen. Ver leden jaar heeft hij bezwaar gemaakt tegen de order, be palende, dat het politiepersoneel in het bureau niet anders dan plaatselijke couranten mag laten liggen. Die order is onbillijk, omdat het gevolg ervan is, dat alleen couranten van bepaalde richting ter lezing mogen liggen en andere niet. Het Leidsch Dagblad, de Leidsche Courant en de Nieuwe Leidsche Courant zijn toegelaten, maar politieke bladen, die niet hier ter stede verschijnen, niet. In oorsprong moge die order zekere billijkheid voor zich hebben, in de practijk werkt het in de hand, dat een deel van de politie-agenten belemmerd wordt in hun lectuur. Spreker begrijpt, dat er niets aan te doen is, maar wil het verzoek doen om die order niet te formalistisch uit te leggen, en wel met het oog op het eerstdaags verschijnen van een uitgaaf van Het Volk voor den Haag, Leiden en omstreken, tot zekere hoogte een plaatselijk blad, zij het dan niet in den geest zooals de Leidsche Courant en de Nieuwe Leidsche Courant. De Voorzitter zegt toe, dat hij zal nagaan in hoever het door den heer van Eck bedoeld blad een plaatselijk blad zal zijn. Wanneer hier uitkwam een zuiver plaatselijk socialistisch blad, dan zou het evengoed als andere plaatselijke bladen in aanmerking komen om in de posthuizen ter lezing gelegd te worden, want het is nuttig, dat de politie-agenten zich op de hoogte kunnen houden van wat in de gemeente voorvalt. Als men echter toelaat zuiver politieke bladen, welke geen plaatse lijk karakter hebben, dan bestaat er gevaar, dat er allerlei quaestie's rijzen, omdat ook de agenten van verschillende politieke richting zijn. De heer van Eck acht het zeer wenschelijk om ruzies over politiek zooveel mogelijk te vermijden, maar men moet zich toch op zoo objectief mogelijk standpunt stellen en elkander de lectuur gunnen, die men lezen wil. De Voorzitter herhaalt, dat hij zal nagaan, in hoever het door den heer van Eck genoemd blad een plaatselijk blad zal zijn. De heer van Eck meent, dat, de opzet moge dan juist zijn, die order in haar uitwerking onbillijk is. De Voorzitter zegt, dat deze zaak tot zijne bevoegdheid behoort. De heer Oostdam vraagt, of het niet beter zou zijn alle couranten in de posthuizen te verbieden. De agenten moeten op hun qui vive zijn en niet zitten lezen. De Voorzitter antwoordt, dat de agenten niet in de post huizen vertoeven om op hun qui vive te zijn. Zij zijn er om uit te rusten van den straatdienst en kunnen er zitten lezen of studeeren voor hun examen. De heer Kooistra zegt in de afdeelingen de wenschelijk- heid te hebben bepleit om een viertal agenten, die niet in het bezit zijn van het diploma, dat als eisch wordt gesteld voor bevordering tot agent 1ste klasse er is er één onder met 13 dienstjaren toch tot die hoogere klasse te bevor deren. Spreker heeft persoonlijk ondervonden, dat het, als men wat ouder wordt, niet zoo gemakkelijk valt in de wet ten te studeeren. Nu beteekent die bevordering slechts een verhooging van salaris met f 26.per jaar en daarvan worden die menschen uitgesloten. De Voorzitter wijst er op, dat het niet alleen in die 26. salarisverhooging zit, maar dat het overgaan naar een hoogere klasse ook weder het toekennen van een drietal periodieke verhoogingen medebrengt. De heer Kooistra zegt deze regeling onbillijk te achten, maar geen voorstel te zullen doen. L)e Voorzitter, zegt, dat de bevordering van het politie personeel tot zijn bevoegdheid hoort. De heer Kooistra antwoordt, dat in de Memorie van Ant woord staat, dat de Raad heeft besloten om de agenten, die in het bezit van het diploma zijn, tot agent 1ste klasse te bevorderen. De Voorzitter wijst er op, dat er staat, dat die regel mede op aandrang van den Raad wordt gevolgd. Er was indertijd een deel van den Raad voor het éénklasse- stelsel, maar spreker gaf de voorkeur aan twee klassen, teneinde een prikkel tot ijver te hebben. Hij heeft toen verklaard, dat het zijn bedoeling niet was om de agenten, als zij in het bezit waren van het politiediploma en wanneer zij overigens aan behoorlijke eischen voldeden, ook den noodigen diensttijd hadden verricht, niet tot de 1ste klasse te be vorderen. De heer Kooistra hoopt, dat deze bespreking zal leiden tot het betrachten van eenige billijkheid jegens eenige agenten, die wel het diploma bezitten, maar niet worden bevorderd en worden gepasseerd door collega's, die een diploma met aanteekening hebben. Spreker hoopt, dat die menschen ook zullen worden bevorderd, want hij keurt het af, dat het gewone diploma zonder meer voor de bevordering niet meer voldoende wordt geacht en op die manier de eischen worden opgedreven. Hij vraagt of hier van invloed is, dat de Com missaris van Politie in de examencommissie zit en een boek heeft uitgegeven ter verwerving van die diploma's. Spreker gelooft niet, dat in deze van invloed is het feit dat, als de agenten voor die acte studeeren, zij die regie-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 15