284
DINSDAG 18 DECEMBER 1923.
Wibaut nog slechts eenige dagen geleden in den Amster-
damschen Raad heeft gezegd, dat hij vroeger ook altijd had
gepropageerd, dat er geen winst uit de bedrijven rnocht
komen en dat de producten zoo goedkoop mogelijk moeten
geleverd worden aan de gebruikers, doch dat hij op dit stuk
geheel veranderd was: nu ik zelf aan het laadje zit aldus
was zijn betoog zie ik, hoe er omgezien moet worden naar
elke gelegenheid om de schatkist der gemeente zooveel mogelijk
te stijven. Winst uit de bedrijven acht de heer Wibaut
daarvoor een alleszins toelaatbaar middel; dat is in het
belang van de burgerij in het algemeen, en niet het minst
ook in het belang van de werklieden.
Volgens den heer Knuttel is spreker niet goed op de hoogte
met den toestand in het communistisch paradijs, maar spreker
wil den heer Knuttel er aan herinneien, dat in Rusland toch
ook nog al eenige teleurstelling ondervonden is. Men heeft
daar het kapitalisme vernietigd en men kan nu lezen, hoe
men thans daar op allerbedroevendste wijze loopt te bedelen.
Men is daar gekomen tot de medezeggenschap der arbeiders;
men heeft ingevoerd het Radenstelsel; dus de werklieden
kunnen zich zelf regeeren; zij kunnen zelf alles regelen; ze
hebben niet meer te werken voor particulieren, maar ze
mogen werken voor het algemeen belang. Maar het is ge
bleken, dat zij zoo weinig uitvoerden, dat Lenin en Krassin
er toe overgegaan zijn de gansche maatschappij te militairi-
seeren en met zware straffen te dreigen voor het geval niet
behoorlijk gewerkt wordt. Men heeft onder de groote massa
vroeger een zoodanigen geest gewekt, dat men nu niet in
staat is zijn plicht in de samenleving te vervullen, en niet
kan voldoen aan de noodzakelijke eischen, welke door de
tegenwoordige leidslieden in 't belang van de samenleving
moeten worden gesteld. Men lijdt in de praktijk een groot
échec en de ervaring heeft niet anders dan een groote teleur
stelling gebracht. De ondervinding in andere landen geeft
op dit gebied hetzelfde te aanschouwen.
In de derde plaats een woord aan het adres van den heer
Witmans, die er aan herinnerde, dat spreker 30 jaren geleden
mede door zijn partij in den Raad is gebracht. Spreker heeft
reden dat tegen te spreken, in zooverre althans, dat toen
door de partij van den heer Witmans bij de herstemming
eerst hadden zij als candidaten de heeren Van Kempen,
Kersten en Stadhouder en voor de vierde plaats een werk
man-timmerman de candidatuur van den heer Zaalberg,
niet die van spreker is gesteund. Nu zegt de heer Witmans,
dat spreker zijn standpunt heeft verlaten, maar spreker meent,
dat dit met den heer Witmans het geval is. Onlangs heelt
de heer Witmans in een particulier gesprek met spreker
verklaard, dat hij veel verder was gekomen in democratische
richting, dan hij destijds gedacht heeft, toen hij en de zijnen
spreker in den Raad brachten en voor de democratie streden.
De democratische partij doet spreker denken aan een
notedop, die op de baren van de zee drijft en waarvan men
niet weet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat.
Spreker zou gaarne willen weten, wat men aan die partij
had; op dit oogenblik heeft men er geen houvast aan. Wil
men in de samenleving nuttig werkzaam zijn, dan moet men
altijd een bepaald doel voor oogen hebben, waarnaar men
streeft en bij het bereiken waarvan men voor zich de zeker
heid heeft dat men goed ter plaatse is.
Mevrouw van Itallievan Embden zegt, dat de Voor
zitter haar blijkbaar verkeerd heeft begrepen, waar hij meent,
dat zij door dik en dun de overheidsbedrijven verdedigt en
den prikkel van het eigen belang wegredeneert. De Voorzitter
heeft zelfs spreeksters broeder er bijgehaald. Spreekster is slechts
zoolang voor overheidsbedrijven als die goed werken. Blijkt
dat zij minderwaardig werken, dan geeft zij de voorkeur aau
particuliere bedrijven, omdat men dan uit de maatschappij
de voorwaarden heeft gedistilleerd, waarop die bedrijven
kunnen worden gevoerd, terwijl de uitwassen kunnen worden
vermeden. Wanneer te bereiken was, dat men den prikkel
van het eigen belang kon gebruiken zonder dat men had de
uitwassen ervan, en dat te werk gesteld kon worden de
energie, welke in de overheidsbedrijven vaak ontbreekt, dan
zou spreekster en hare partij er niet voor terugdeinzen om
ook dat nieuwe, dat oud was en weder nieuw wordt, weder
in werking te brengen.
Spreekster wil niets afdoen aan den lof, dien de Voor
zitter tot den heer Pera gericht heeft, van wien hij zeide,
dat deze steeds eerlijk zijn opinie zegt, dus volgens zijn
geweten spreekt. Dit zal natuurlijk niet gezegd zijn als een
tegenstelling met andere Raadsleden, die toch ook volgens
hun geweten handelen, maar spreekster wil er toch op
wijzen, dat degenen, die met aanmerkingen komen, evenzeer
het goede willen als iemand, die alleen met loftuitingen komt.
De Voorzitter wil den heer van Eek er nog op wijzen
dat deze, als hij beweert: ik hecht aan een sluitende begroo
ting en ik wil ook voor de begrooting stemmen; dan ook
moet afzien van zijne verschillende voorstellen, welke geen
andere strekking hebben dan om de inkomsten te vermin
deren en de uitgaven te vermeerderen.
Uit de uitlating van den heer van Eek, dat het eigenlijk
pas goed zou zijn, als overal tot gasprijsverlaging werd over
gegaan, maakt spreker op, dat het betreffend voorstel eigen
lijk meer een uitvloeisel is van een door den heer van Eek
gekoesterden wensch, los van plaatselijke omstandigheden,
dat het dus eigenlijk met bij deze begrooting thuis behoort,
en alleen een propagandamiddel is voor zijn partij.
Volgens den heer van Eek mag traktementsverlaging alleen
plaats vinden bij hoogere ambtenaren, maar daarmede zou
men op een verkeerden weg komen. Het resultaat zou zijn,
dat men hier niet zou krijgen de hoogere ambtenaren, die
men noodig heeft, of dat die, welke er zijn, weggaan, en
daarmede zouden vele ernstige belangen gemoeid zijn. Zooals
op het oogenblik de maatschappij is, moet men zien bekwame
menschen te krijgen aan het hoofd van de takken van dienst;
anders zou men bijvoorbeeld op 20 hoofdambtenaren misschien
f 40.000.uitsparen, maar te gelijk de gemeente een schade
van 4 ton berokkenen.
Als men maar zegt: die uitgaaf en die uitgaaf is goed,
daarvoor is ons goede hart te vinden, en als het slot is, dat
de gewone uitgaven niet behoorlijk gedekt worden, dan staat
men dadelijk voor een financieele ramp. Men kan dan geen
leeningen meer sluiten, geen traktementen meer betalen, geen
werkloozenuitkeeringen meer doen; men krijgt een toestand,
waarbij de minder gegoeden in de eerste plaats het laatste
loodje leggen, omdat zij geen bedeeling meer kunnen krijgen.
Spreker antwoordt aan den heer Kooistra, die thans zijn
denkbeeld omtrent de krottenopruiming heeft verduidelijkt
en heeft gezegd ook op de door die opruiming openkomende
terreinen te willen bouwen, dat dit denkbeeld door Burge
meester en Wethouders in overweging zal worden genomen.
Er kan wel iets goeds in zitten, omdat men, als er krotten
worden afgebroken, de openkomende ruimte niet onbenut
kan laten.
Wat den woningbouw aangaat, heeft spreker aan de hand
van cijfers aangetoond, dat te Leiden in 1924, ook in ver
band met den aanwas der bevolking, het vraagstuk van den
woningnood bevredigend zal zijn opgelost. Vergeleken met
Rotterdam, waar men 20.000 samenwoningen heeft, en met
den Haag, staat Leiden er in dit opzicht vrij goed voor.
Wat betreft het voorstel van den heer Kooistra om aan de
bedrijfshoofden op te dragen bij vacature's zich eerst tot de
Arbeidsbeurs te wenden en daarna zoo noodig te ad verteeren,
terwijl dit thans tegelijk kan geschieden, Burgemeester en
Wethouders hebben tegen dat voorstel geen bezwaar en zijn
bereid hun circulaire in dien zin te wijzigen. Spreker geeft
den heer Kooistra in overweging om zijn voorstel in te
trekken.
De heer van Stralen heeft sprekers betoog verkeerd be
grepen. Spreker heeft gezegd, dat in 1923 nagenoeg evenveel
gebouwd is als in al de vorige jaren tezamen en dat de ver
houding is: 14 tot lO1/». Deze woningbouw heeft zeer veel
tot werkverschaffing bijgedragen.
Dat de werkloosheid is toegenomen heeft spreker erkend
en als reden heeft hij daarvoor opgegeven, dat vele particu
lieren, geheel in overeenstemming met het sustenu van den
heer Eerdmans, veel minder laten werken dan vroeger. Spre
ker heeft dit laatste niet geweten aan de hooge loonen, maar
aan den verminderden werklust. Zonder twijfel is dat juist en
dat de patroon op de rekening een percentage winst zet,
heeft er niets mede te maken. Het gaat hierover, dat een
werkman, zooals spreker zelf heeft ondervonden, eenige uren
aan het herstel van een raamkoord werkt.
Wat betreft den stratenaanleg heeft spreker gezegd, dat
men in den Haag heel wat meer kan doen, omdat men daar
naar verhouding zooveel rijker is dan hier. Naar verhouding
kan Leiden op dit stuk niet zooveel doen als den Haag.
Overigens is te Leiden op dit punt wel een en ander ge
schied. Aangelegd zijn de straten op het Raamland, de
Stadhouderslaan en thans is men bezig aan het ophoogen
van en den straataanleg op het terrein achter den Mare-
singel.
De heer van Stralen vroeg, hoe spreker komt aan zijn
opmerking over menschen, die eigenlijk beroepswerkloozen
zouden zijn. Spreker heeft verscheiden gevallen gehoord van
den heer Bots, die den heer van Stralen een dichter
noemde. Dat hij dit is, heeft de heer van Stralen ook be
wezen, toen hij destijds volhield, dat Arnhem in een lagere
klasse van de personeele belasting was geplaatst dan Leiden.
Iedereen kan begrijpen, dat dit niet zoo is, want Arnhem is
grooter dan Leiden.
Men moet voorzichtig wezen met de uitlatingen van den
heer van Stralen. Dat is heden meer dan eens gebleken,
toen de heer van Stralen sprekers woorden onjuist weergaf.
Wat betreft de opmerking van mevr. van Itallie-van Embden
over gemeentebedrijven en pariculiere bedrijven, spreker wil