DINSDAG 18 DECEMBER 1923. 283 prat op, dat zij al het mogelijke doen in het belang der werkverschaffing, en zij komen toch met dezelfde kleine prutswerken, als de Wethouder meent, dat spreker genoemd heeft. De verbetering van den Rijnsburgerweg zou volgens den Wethouder een belangrijke werkverschaffing kunnen zijn, maar Burgemeester en Wethouders staan machteloos, zegt hij. Dit kan best zijn, maar het is de vraag, hoe sterk bij Burge meester en Wethouders de aandrang is om moeilijkheden, die zich natuurlijk bij zooiets voordoen, te overwinnen. Naar spreker meent, beschouwen Burgemeester en Wet houders de werkverschaffing als een noodzakelijk kwaad, waaraan zij liever niet dan wel beginnen, en spreker kan dus denken, dat door hen eenigszins beschroomd op dien weg wordt voortgegaan en er bij hen niet voldoende doortastend heid is. De Voorzitter heeft gezegd, dat in den Haag de straten aanleg van gemeentewege kan plaats hebben, maar niet te Leiden, dat financieel zooveel zwakker is. Maar naar verhouding zou toch hier ook wel iets gedaan kunnen worden. Te Leiden gebeurt op dit stuk niets; hier moeten eerst de huizen er- zijn, eer men aan den stratenaanleg begint. De Voorzitter wijst er op, dat het hier verboden is een gebouw, van welken aard ook, op te richten enz. elders dan aan straten of wegen, welke toebehooren aan het Rijk, de Provincie of de Gemeente; het is dus niet geoorloofd te bouwen, voordat o. a. de Gemeente de straat, waaraan men wenscht te bouwen, heeft aangelegd. De heer van Stralen verwijst naar de opmerking van den Wethouder Mulder, dat de straten pas aangelegd worden, als er huizen gebouwd zijn. De heer Sanders, die speciaal gesproken heeft over hetgeen spreker in het midden gebracht heeft over de verbetering der werkloozenzorg, heeft gewezen op de twee kanten van het werkloosheidsvraagstuk, die steeds naar voren gebracht worden: de ondersteuning der werkloozen en de werkver schaffing. De Wethouder heeft nog altijd gemist een aandrang naar werkverruiming in de particuliere bedrijven, en daarin ziet hij de oplossing. Hij zal echter begrijpen, dat de Gemeente raad daaraan weinig zal kunnen doen. De heer Sanders noemt als middel om tot werkverruiming te komen de afschaffing van de zakelijke belasting op het bedrijf, maar dat is een min of meer gezocht argument. Spreker gelooft niet, dat afschaffing van die belasting de conjunctuur zou verbeteren en vermindering der werkloos heid in de industrie tengevolge zou hebben. Men heeft hier alleen te doen met de zucht van de werkgevers om van die door hen gehate belasting af te komen, niet omdat zij zoo zwaar drukt zij bedraagt slechts 20 cent per week en per arbeider maar omdat die heeren liever minder belasting betalen. De Wethouder heeft spreker naar aanleiding van diens critiek op het beleid van Burgemeester en Wethouders ter zake van de werkverschaffing verwezen naar de Commissie voor de Werkverschaffing en sprekers houding onbegrijpelijk genoemd, maar de heer Sanders weet zeer goed, dat spreker in die commissie in samenwerking met zijn collega's heeft getracht zooveel mogelijk te bereiken en tal van voorstellen ingang te doen vinden. Er zitten evenwel in die commissie meer vijanden van een afdoende werkverschaffing dan voor standers daarvan. De Wethouder mag dat niet aan spreker wijten. Evenmin was er grond voor het verwijt, dat spreker en de zijnen remmend zouden werken ten aanzien van de werkverschaffing, zooals dan hun houding in zake de emigratie zou moeten aantoonen. Sprekers fractie heeft dat onderwerp nog niet bestudeerd en zij neemt het standpunt in, dat men in deze hoogst voorzichtig te werk behoort te gaan en alleen menschen geheel uit vrijen wil naar Canada mag laten trek ken. Tegenover dit verwijt van den Wethouder wijst spreker er op, dat Burgemeester en Wethouders zeiven in deze niet het initiatief hebben genomen en dat aan particulieren heb ben overgelaten. Spreker vraagt verder aan den Wethouder of Burge meester en Wethouders gevolg zullen geven aan den wensch van de Commissie voor de Werkverschaffing om de verbetering van het Delftsche Jaagpad direct ter hand te nemen. Het college kan daardoor een bewijs geven, dat het in de goede richting wil medewerken. De Wethouder heeft sprekers voorstellen, betrekking heb bend op de verbetering van de werkloozenzorg, bestreden met het argument, dat Burgemeester en Wethouders aan de Regeeringsnormen zijn gebonden. Spreker heeft die normen in geen enkel voorstel overschreden en vraagt alleen datgene wat reeds in andere plaatsen, met goedvinden van de Regee ring, bestaaf en ook te Leiden kan worden ingevoerd. De Wethouder geeft toe, dat in Amsterdam en den Haag die uitzonderingen bestaan, maar verdedigt dat alleen hiermede, dat in die plaatsen de kosten van levensonderhoud hooger zijn dan elders. Dit is een onjuist argument. Wanneer inder daad te Amsterdam, Rotterdam en den Haag het levens onderhoud duurder was en de werkloozen daarom dus een hoogeren steun zouden moeten hebben, dan zou dat tot uit drukking moeten komen in een hooger steunbedrag. Dat argument van het duurder levensonderhoud geldt niet alleen voor de menschen, die dubbel uitgetrokken zijn, maar ook voor degenen, die gewoon uitgetrokken zijn. Spreker begrijpt, dat zijn voorstel bij Burgemeester en Wethouders geen genade kan vinden, en zijn hoop is dan ook gevestigd op de meerderheid van den Raad. Dergelijk voorstel van spreker is in den jongsten zomer hier met 1 stem meerderheid verworpener is nu een andere Raad en thans zal blijken, of de Raad in democratisch opzicht achter uitgegaan is. De vorige Raad stond bijna in meerderheid op het stand punt, dat voor deze stumpers, die 24 weken en langer van een lage uitkeering hebben moeten leven en wier gezinnen met ondergang worden bedreigd, als die uitkeering wordt verminderd, die vermindering moet worden voorkomen. Ook de heer Heemskerk heeft toen voor sprekers voorstel gestemd, en die zou dus in tegenspraak komen met zijn houding van toen, als hij nu tegen sprekers voorstel stemde. De Wethouder zegt, dat er een raadsbesluit vernietigd is. Dat is zoo, maar dat betrof een andere quaestie, namelijk den aftrek van 2/* van het gezinsinkomen van het steun bedrag. Over sprekers voorstel betreffende het geven van een toe slag aan werklooze hoofden van gezinnen op de huur, heeft de Wethouder weinig gezegd. Van het armzalige bedrag, dat als steun uitgekeerd wordt, kan niet een hoog bedrag voor huur af. Elders blijkt, dat het wel mogelijk is om dergelijken toeslag op de huur te geven. In andere plaatsen zijn al die dingen niet bij raadsbesluit geregeld; daar zijn alle betreflende maatregelen door het college van Burgemeester en Wethouders genomen, wat ook hier zou kunnen. Indien Burgemeester en Wethouders zich op hetzelfde standpunt stelden als hun collega's in andere gemeenten en eenvoudig uit het door den Raad toegestane bedrag voor werkloozenondersteuning een tegemoetkoming gaven aan de daarvoor in aanmerking komende werkloozen, zouden vele voorstellen, die spreker al heeft gedaan, achter wege zijn gebleven en zou hij met meer lof en vertrouwen over het college kunnen spreken dan nu mogelijk is. De heer Pera acht het van beteekenis eens te vragen van welken kant al de beschuldigingen komen, die de sociaal democraten uiten tegen het beleid van Burgemeester en Wethouders en van de meerderheid van den Raad. Men heeft hier het voorrecht, dat de leider der S. D. A. P. is een eerlijk man, die er rond voor uitkomt hoe hij de zaken ziet en wat hij wil. Indertijd heeft hij in het populair wetenschappelijk bijvoegsel van »Het Volk" uiteengezet, welke de gemeente politiek is van hem en zijn medestanders in dezen Raad, en kort geleden heeft hij dit hier in een vergadering nog eens herhaald. Zijn vriend Albarda, Wethouder van den Haag, heeft hem daarop geantwoord en daarbij bleek, dat die partij- genooten zoo met elkander in strijd kwamen, dat spreker en de zijnen daarin aanleiding vinden hetgeen van dien kant te berde wordt gebracht te nemen voor hetgeen het is. Wat zeide de heer Albarda toen? Vooreerst dit: »Een gemeente, naar van Eck's standpunt gefinancierd, zou voor de arbeiders weldra even weinig bewoonbaar worden als voor de kapita listen." Verder: «Verstandige en nuchtere arbeiders zullen het den burgerlijken partijen niet ten kwade duiden, als zij weigeren mede te werken tot maatregelen, die financieel onverdedigbaar zijn." En in de derde plaats. «Veeleer zullen de arbeiders dien partijen daarvoor erkentelijk zijn, en aan een socialistische fractie, die stelselmatig bankroetierspolitiek voert, zullen zij hun vertrouwen niet schenken." De heeren moeten het spreker niet kwalijk nemen, maar als dit het oordeel is van hun eigen partijgenooten, dan kan men hun betoog niet voor heel zwaarwichtig houden. Men wil hier geen wethouderszetel innemen, want als men dat doet kan men de vleugels niet vrij genoeg uitslaan om in de arbeiderskringen te propageeren. Daaruit blijkt, dat men zeer goed gevoelt, dat het geheel iets anders is zich bezig te houden met het practische leiden van een gemeente bestuur dan maar alle mogelijke eischen te stellen, zonder te letten op de kosten, die daaraan verbonden zijn. Spreker zal hierop niet verder ingaan; uit hetgeen hij voorgelezen heeft, blijkt, dat men op de wijze, waarop de heeren willen te werk gaan, niet tot een goeden toestand en tot een goed doel kan komen. Wat betreft de quaestie van het maken van winst op de bedrijven, wil spreker er nog aan herinneren, dat de heer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 11