MAANDAG 17 DECEMBER 1923. 257 ook te weten, dat door een van de bureelambtenaren een lijst met sollicitanten is ingediend, die zich reeds bij de Arbeids beurs hadden aangemeld. Maar van die lijst is niemand genomen, terwijl na bespreking met den Wethouder en een hoofdambtenaar wel genomen is een dochter van een ambtenaar en iemand, die reeds wachtgeld geniet van de Maatschappij van Spoorwegen te Utrecht en verder een gepensionneerde bode, die ook koster is van de Luthersche kerk. Spreker meent, dat in het vervolg meer rekening moet worden gehouden met de Arbeidsbeurs. De heer van der Wali. begrijpt wel, dat de keuze voor den Wethouder moeilijk was, maar spreker kan zich toch met veel wat de heer Kooistra gezegd heeft vereenigen. De Wethouder doet het voorkomen alsof de accurate werkers zich juist bevinden onder gepensionneerde boden en meisjes van 17 jaar. Naar de meening van spreker is te veel gezocht in bepaalde kringen. De heer Sijtsma is door hetgeen de Wethouder gezegd heeft nog niet geheel overtuigd. Er is gezegd, dat men bij voorkeur menschen zou nemen op wachtgeld of werkloozen, terwijl nu is gebleken, dat dit niet is geschied. Toch was hetgewenscht geweest eerst naar wachtgelders te zoeken en naar werklooze kantoorbedienden. Het jongmensch, dat bij spreker is geweest, schrijft ook een nette hand en heeft een Mercurius-diploma, terwijl er nu zijn aangenomen, die in het geheel geen diplo ma's hebben. Spreker vreest, dat er ook redenen van pro tectie hebben gegolden. Het aanstellen van den gepension- neerden majoor bij het Burgerlijk Armbestuur vindt spreker ook zeer eigenaardig. De Voorzitter zegt, dat deze niet door Burgemeester en Wethouders is benoemd. De heer Sijtsma meent toch reden te hebben er critiek op uit te oefenen, omdat het een ambtenaar is, die van gemeente wege wordt betaald. Aan het werkloozenfonds gaat iederen avond een onderwijzer arbeid verrichten en nu kan men wel zeggen, dat die man er in zit, maar anderen kunnen er ook in komen. Men moet menschen nemen, van wie de gemeente voordeel heeft en die er zelf een bestaan door kunnen vinden. De heer Reimeringer kent de meesten der aangestelden niet, waaruit zijn objectiviteit blijken kan. Een kent hij er, die doet het keurigste werk. Toen spreker den naam van dien persoon hoorde, zeide hijdien moeten wij hebben, want die werkt zeer accuraat en laat 2ich niet afleiden. Spreker is zóó consciëntieus te werk gegaan, dat hij tot de benoeming van één persoon niet is overgegaan dan na een onderhoud te hebben gehad met den Burgemeester en den ambtenaar. Na rijp beraad en kalm overleg hebben de benoemingen plaats gehad. Spreker heeft zich er persoonlijk van overtuigd, dat het werk goed opschiet. Juist door de selectie, welke heeft plaats gehad, komt het werk netjes in orde in den beschikbaren tijd, zoodat geen nieuw crediet behoeft te worden aangevraagd. De heer Sanders wijst er den heer Sijtsma op, dat die gepensionneerde militair, werkzaam bij' het Burgerlijk Armbe stuur, niet is benoemd door Burgemeester en Wethouders, omdat het Burgerlijk Armbestuur zijn eigen ambtenaren aanstelt. Bovendien is deze ambtenaar daar zeer goed op zijn plaats, omdat men iemand noodig heeft voor halve dagen en deze persoon die betrekking kan waarnemen, juist omdat hij een pensioen heeft. Er komt bij, dat het een buitengewoon accuraat werker is. De kwestie, dat aan het bureau voor werkloozenzorg een onderwijzer werkzaam is, is raeds twee jaren geleden besproken. Oorspronkelijk was die persoon werkzaam bij het Nationaal Steuncomité, maar toen de Werkloosheidscommissie is ingesteld, is hij, als zijnde goed op de hoogte met den gang van zaken, op dat bureau werkzaam gesteld. Dat is in het voordeel en in het belang der gemeente. De heer Kooistra wil naar aanleiding van hetgeen de heer Sanders gezegd heeft, opmerken, dat de onderwijzer, die tevens aan het Werkloozenfonds dienst doet, daar komt van kwart over twaalf tot half een. Hij controleert dan wat er gedaan wordt en komt weer van half vier tot vijf en van 7 tot 9 uur. De tweede onderwijzer komt eiken dag van 7—9 uur. Spreker meent, dat zij daarvoor ieder 1000.krijgen en nu meent spreker, dat het beter is dat die onderwijzers zich bezig houden met hun vak en het geven van extra lessen. Een ander, die er werkzaam is, komt op Woensdag 2 uur en op Zaterdag 3 uur en krijgt ƒ900.Voor dit geld te zamen zou een bepaald persoon voor de geheele week kunnen wor den aangesteld, en spreker zou daarvoor naar een werklooze willen gezocht zien. De Voorzitter zegt, dat men niet moet vergeten, dat deze personen reeds jaren geleden zijn aangesteld, toen er bijna geen werkloozen waren. Zij zijn aangesteld in een tijd, dat er overvloed van werk was, en dus was er juist weinig keus. De heer Kooistra onderstelt, dat men reeds vijf jaar in de werkloozenmisère zit. Hij had gedacht, dat, waar zoo vele personen op straat komen te staan, die ambtenaar voor een werklooze het veld had moeten ruimen. Dat spreker anders er voor opkomt om de menschen in dienst te houden, is volkomen juist en dat zal hij blijven doen, als in zijn oog ontslagverleening onbillijk is, maar hier geldt het een geval, dat iemand, die bij het onderwijs reeds een bestaan heeft, een bijbetrekking in dienst van de gemeente waarneemt. De Voorzitter wijst er op, dat er betrekkingen zijn, waar voor men iemand slechts enkele uren per dag noodig heeft. Spreker hoopt op den steun van den heer Kooistra, als deze dienst wordt gereorganiseerd. De heer Sanders wijst er den heer Kooistra op, dat deze dienst niet zoo eenvoudig is. Een volledige dagdienst voor ambtenaren is daar niet op zijn plaats. Het is in hoofdzaak een avonddienst, omdat de vertegenwoordigers van de orga- nisatie's als regel slechts in de avonduren gelegenheid hebben te gaan spreken met de ambtenaren, aan dit bureau verbonden. De Voorzitter zegt, dat door den heer Sijtsma de volgende motie is ingediend »De Raad, gehoord de discussie over de aanstelling van ambtenaren in de interpellatie van den heer Sijtsma bedoeld, spreekt als zijn overtuiging uit, dat deze wijze van benoeming geen aanbeveling verdient". De Voorzitter vraagt wat de voorsteller bedoelt met »deze wijze van benoeming". De heer Sijtsma. Zooals die is geschied bij den Burgerlijken Stand. De Voorzitter ontraadt de aanneming van deze motie ten sterkste. In de eerste plaats moet bij dergelijke benoemingen worden gelet op het belang der gemeente. Het was verklaar baar, dat de Wethouder een kern van ambtenaren wilde hebben, op wie hij kon vertrouwen, maar daarnaast heeft hij toch tien werkloozen aangesteld. Ook spreker zou ongetwij feld voor het invoeren van een kaartsysteem den vroegeren bode Voorbij, die beschikbaar was, in dienst nemen. Men kan wel een keuze doen uit hen, die zich bij de Arbeids beurs als kantoorbediende hebben opgegeven, maar het is de vraag of allen wel in staat zijn behoorlijk administratief werk te verrichten. Waar in het geheel niet is gebleken, dat de Wethouder zich schuldig heeft gemaakt aan nepotisme, heeft een motie van afkeuring geen zin. De heer van Hamel verklaart zich volkomen bevredigd door de mededeeling van den Wethouder. Zijns inziens heeft de Wethouder uitstekend gezocht en goede krachten voor dit werk gevonden. Het is een zeer bijzonder werk, dat met buitengewone nauwkeurigheid, accuratesse en netheid moet worden uitgevoerd. Door de aanstelling van den bode, die genoemd is, is een goede keuze gedaan. De man schrijft netjes en bovendien is hij op de hoogte van de inrichting der boeken en heeft een groote topografische kennis van de gemeente. Jaren lang heeft hij dat bijgewoond en is buiten gewoon goed op de hoogte van Leidsche toestanden en ge zinnen, zoodat hij ten volle berekend is voor die taak. Spreker meent, dat zij, die hier over dit werk oordeelen, het niet kennen. Zij moeten zich eerst eens bij het bevolkingsregister op de hoogte stellen en dan zullen zij zien, dat zij hier spreken over dingen, waarvan zij geen verstand hebben. De heer Spendel zou in overweging willen geven de motie nog op te schorten. Bij de algemeene beschouwingen kan meer in het bijzonder gesproken worden over de kwestie van de benoemingen. De Voorzitter. De motie van den heer Sijtsma luidt thans: »De Raad, gehoord de discussie over de aanstelling van ambtenaren, in de interpellatie van den heer Sijtsma bedoeld, spreekt als zijn overtuiging uit, dat de wijze, waarop de aanstelling van losse krachten bij de afdeeling Bevolking heeft plaats gehad, geen aanbeveling verdient.-" Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Eerdmans heeft den heer Sijtsma 8 namen van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 9