5
Onder verwijzing naar den inhoud van de missive van de
Commissie voor de Strafverordeningen en in het bijzonder
naar de hierboven aangehaalde Ingekomen Stukken en
Handelingen, geven wij U mitsdien in overweging het voorstel
van den heer van Eek niet aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den 4den Januari 1924.
Bij de behandeling van de begrooting voor 1924 diende
ons medelid, de heer Mr. D. A. van Eek, een voorstel tot
wijziging van de verordening op de Straatpolitie in, welke
wijziging moest strekken om:
1°. in art. 23a den tweeden regel aldus te doen luiden:
„tenzij de door den optocht te volgen weg schriftelijk is
goedgekeurd door den Burgemeester" en art. 23& na „deel
te nemen" te doen luiden: „tenzij de door den optocht te
volgen weg schriftelijk is goedgekeurd door den Burge
meester".
2°. in art. 50c te laten vervallen de woorden „of liedjes
te zingen".
3°. art. 51 te laten vervallen en in art. 52 de woorden
„onverminderd het bij het vorig artikel bepaalde, zijn de
venters verplicht" te vervangen door„De venters van
gedrukte of geschreven stukken zijn verplicht".
Haar aanleiding van dezen voorstellen, door den Baad
in Uwe handen gesteld om praeadvies en ons daarna door
Uw College om advies toegezonden, hebben wij de eer U
het navolgende mede te deel en:
In de vergadering van 12 December 1921 werd door den
Baad een voorstel van den heer van Eek om praeadvies in
Uwe handen gesteld, dat volkomen gelijkluidend was aan
het thans door hem ingediende. Omtrent de wijzigingen
van de verordening op de Straatpolitie, welke in eerst
bedoeld voorstel werden aanbevolen, won Uw College des
tijds eveneens het gevoelen van onze Commissie in, hetwelk
wij hebben weergegeven in een uitvoerige missive, opgenomen
onder Ho. 59 der Ingekomen Stukken van het jaar 1922.
Overeenkomstig de meening, welke de meerderheid van
onze Commissie toen was toegedaan, de minderheid werd
door den voorsteller gevormd gaf Uw College den Baad
in overweging het voorstel van den heer van Eek niet aan
te nemen. Ha eene breedvoerige discussie, waarbij zoowel
onze Voorzitter, vertolkende het gevoelen van de meerder
heid, als de heer van Eek, verdedigende de opvattingen
van de minderheid der toenmalige commissie, wederzijds
hun standpunt toelichtten, verwierp de Baad op 13 Maart
1922 de voorstellen met 18 tegen 9 stemmen. (Zie Hande
lingen 1922, blz. 136 tot en met 141).
Er is, wat onze Commissie betreft, op dit punt geenerlei
verandering in de meeningen gekomen. De meerderheid
kan zich ook nu nog geheel vereenigen met hetgeen door
haar in gemeld Ingekomen Stuk Ho. 59 van 1922 tegen de
voorgestelde wijzigingen der verordening is aangevoerd en
met de toelichting, dienaangaande in den Baad bij monde
van onzen Voorzitter gegeven. De minderheid handhaaft
uiteraard haar voorstel en mag, na de schriftelijke en monde
linge gedachtenwisseling, in 1922 plaats gevonden, ook hare
meening als bekend en voldoende toegelicht beschouwen.
Onder deze omstandigheden; komt ons eene herhaling van
de wederzij dsehe argumenten en opvattingen overbodig
voor en volstaan wij met eene verwijzing naar meergenoemde
stukken.
Als Commissie stellen wij U ook thans voor, den Baad
in overweging te geven het voorstel van den heer van Eek
niet aan te nemen.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
H. C. de Gijselaak, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
H°. 15. Leiden, 9 Januari 1924.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat zij geen bezwaar heeft tegen de begrooting voor
het jaar 1924 van het Gereformeerde Minne- of Arme Oude
Mannen- en Vrouwenhuis.
Zij stelt U mitsdien voor tot goedkeuring van die begroo
ting te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
H°. 16. Leiden, 9 Januari 1924.
Aan Uw besluit van 11 Juli 1921 (Ingek. Stukken Ho. 227),
waarbij aan de woningbouwvereeniging „de Eendracht" ten
behoeve van de voltooiing van haar 3e bouwplan (65 woningen)
benoorden den Lagen Bijndijk voorschot en bijdrage werden
in uitzicht gesteld voor den bouw van 9 arbeiderswoningen,
kon nog geen uitvoering worden gegeven, aangezien de
Begeering niet bereid was het voorschot toe te kennen tot
het bedrag, waarop de bouwkosten moesten worden ge
raamd. Overeenkomstig ons voorstel, opgenomen in de
Ingek. Stukken onder Ho. 274 van 1922, werd daarom be
sloten voorloopig van den afbouw van dit bouwblok af
te zien. Inmiddels werden de pogingen, om in dezen een
oplossing te vinden, voortgezet en werd o.a. de mogelijkheid
overwogen, de woningen met rijkspremie te bouwen. Dit
bleek echter niet uitvoerbaar, daar de huurprijzen alsdan
zóó hoog moesten worden opgevoerd, dat de woningen vrijwel
onverhuurbaar zouden zijn. Daarop werd tot de Begeering
andermaal het verzoek gericht voorschot ingevolge de woning
wet tot het vereischte bedrag toe te kennen en tevens om
de bijdrage in het exploitatietekort naar denzelfden maatstaf
te berekenen, als voor de vaststelling van de bijdrage voor
het plan der 65 woningen heeft gegolden. De moeilijkheid
school toch vooral hierin, om de huurprijzen op een redelijk
bedrag te stellen en toch een sluitende rekening te verkrijgen.
Een bijdrage van 10 der uitgaven, zooals tegenwoordig
gebruikelijk is, Avas hiertoe ten eenenmale ontoereikend. Ten
tijde van de behandeling van het plan der 65 woningen
gold daarentegen als norm 40 der uitgaven, zoodat,
werd alsnog een bijdrage naar dien maatstaf verkregen, de
woningen tegen meer dragelijke prijzen konden worden ver
huurd, waardoor de totstandkoming van dezen bouw een
belangrijke stap nader zou komen.
Hoewel voor den woningwetbouw tegenwoordig over het
algemeen een maximumprijs van/2600.wordt aangenomen,
verklaarde de Minister zich bereid, behahre het benoodigde
grondvoorschot, een bouwAroorschot toe te kennen van
4000.per woning. De bijdrage in het exploitatietekort
wenschte de Minister daarentegen niet hooger te stellen,
dan op 10 der uitgaven. Wel betoonde het Bijk derhalve
eenige tegemoetkoming door een hooger voorschot toe te
zeggen, dan tegenwoordig in den regel kan worden ver
kregen, doch hiermede werd de vereeniging niet voldoende
geholpen, daar aan den eisch van een huurdekking van 90%
der uitgaven niet was te voldoen.
Intusschen mocht niet worden voorbijgezien, dat het Bijk
thans bereid was in ruimere mate mede te werken. En waar
nu tengevolge van den niet-afbouw van plan III ter plaatse
een zeer ongewenschte toestand was ontstaan, die in geen
geval kon worden bestendigd, en aan de onderwerpelijke 9
woningen reeds zulk een lange lijdensgeschiedenis was ver
bonden, mocht naar onze meening geen middel onbeproefd
worden gelaten, om deze aangelegenheid thans, desnoods
met een offer der gemeente, tot oplossing te brengen.
Zooals uit de hieronder afgedrukte exploitatie-begrootingen
blijkt, meent de vereeniging voor de verschillende typen der
woningen een huurprijs van respectievelijk 7.6.en
5.te mogen bedingen, hetgeen neerkomt op een gemid
delden huurprijs van 6.10 per week en per woning.
Aangezien voor grondkosten een bedrag van 6200.wordt
vereischt en de eigenlijke bouwkosten op ƒ38350,werden
geraamd, zouden de jaarlijksche exploitatie-uitgaven 3528.70
bedragen, zoodat, bij een jaarlijksche huuropbrengst van
2860.en een bijdrage in het exploitatietekort van 352.87
(berekend naar 10 der uitgaven), een bedrag van 315.83
ongedekt zou blijven. Er moest derhalve worden gezocht
naar een middel, om de jaarlijksche uitgaven met 315.83
te verminderen en dat middel meenen wij te hebben gevon
den in een zoodanige verlaging van den prijs van den
grond (aanleg van rioleering, bestrating enz. inbegrepen),
dat de aan de gemeente over het grondvoorschot te betalen
annuïteit met 315.83 daalt. Om dit doel te bereiken moet
de benoodigde grond op kosten van de gemeente geheel
bouwrijp worden gemaakt en mag hij daarna slechts voor
1003.aan de vereeniging worden overgedragen. Voor
het in orde maken van het terrein wordt, de aankoopsom
medegerekend, een som \Tan 6200.vereischt, zoodat deze
transactie de gemeente op een verlies komt te staan van
5200.Wij A'erzochten alsnu den Minister Aran Arbeid,
Handel en Hijverheid niet een bouwvoorschot van 9 x
4000.36000.maar van 38350.toe te kennen
en de jaarlijksche bijdrage in het exploitatietekort, waar
van f gedeelte ten laste van het Bijk komt, te berekenen
alsof de grondkosten tot het volle bedrag moesten worden
betaald, in welk geval natuurlijk een hoogere bijdrage zou
worden verkregen, dan wanneer tot grondslag werd genomen
een exploitatie begrooting, waarop alleen de werkelijk door
de vereeniging te betalen grondkosten drukten. Daartegen-