MAANDAG 26 NOVEMBER 1923. 235 eigenlijken woningbouw niet meer mag worden besteed dan 2600.— per woning. De vereeniging zou niet weten, hoe zij aan het meerdere geld, al was het slechts 1000.—, zou moeten komen. Bovendien zou dan waarschijnlijk de aan nemer Stikvoort er voor bedanken zijn aanbod gestand te doen. Ook de omstandigheden, dat men over de twee bouw blokken gelijktijdig het toezicht kan houden en dat direct met het werk kan worden begonnen, moeten redenen zijn om het werk aan den aannemer Stikvoort op te dragen. Spreker vraagt, of er een novum is ingetreden, waarom het in dit geval niet zou mogen, terwijl vroeger herhaaldelijk onder handsche aanbestedingen zonder slag of stoot zijn goedge keurd. Waar de heeren bovendien niet de zekerheid kunnen geven, dat bij publieke aanbesteding de bouw goedkooper zou worden, mag men dat risico niet loopen. Spreker houdt in het algemeen ook niet van oriderhandsche aanbesteding en kan ook niet als argument daarvóór aan merken, dat aannemer en vereeniging goed met elkander kunnen opschieten. Maar zooals de zaak nu ligt, zou het in het belang van de vereeniging, van de gemeente, van den woningbouw en van de werkverschalfing zijn, als de Raad het voorstel van Burgemeester en Wethouders aannam. De woningbouwvereenigingen zullen dan uit dit debat kunnen opmaken, dat zij niet meer met een voorstel tot onderhand- sche aanbesteding moeten komen, tenzij zeer bijzondere om standigheden daartoe aanleiding geven. De heer Elkerbout moet afwijzen het argument, dat derge lijk voorstel hier al meer gepasseerd is zonder dat aandacht aan deze aangelegenheid geschonken is, want de omstandig heden kunnen veranderen; de materiaalprijzeri kunnen bij voorbeeld lager geworden zijn. De heer YVilbrink betwist dit, maar spreker wil er op wijzen, dat de prijzen van steenen, hout, cement, enz., toch reeds belangrijk goedkooper geworden zijn dan het geval was toen deze begrooting is gemaakt. Meri moet voortaan de richting uit van openbare aanbesteding, zoodat iedereen in de gelegenheid zal zijn naar een werk in te schrijven. Spreker vreest niet voor moeilijkheden als dit werk open baar aanbesteed wordt en handhaaft dus zijn motie. De Voorzitter meent, dat, als waar was hetgeen de heer Eikerbout zegt, hij 5, 6 weken geleden bijvoorbeeld bij de rondvraag tot Burgemeester en Wethouders de vraag had moeten richtenwordt het niet tijd de woningbouwvereeni gingen te waarschuwen, dat zij niet meer bij voorbaat reeds ondershands een werk beloven? Dat had men kunnen doen, maar het is een groote fout, om daarmede bij dit plan aan te komen. De bouwvereenigingen kunnen nu de motie van den heer Eikerbout als een waarschuwing opvatten, dat zij, tenzij in zeer bijzondere omstandigheden, niet meer met voorstellen tot onderhandsche aanbesteding moeten komen. De gemeente zou echter in dit geval benadeeld kunnen worden door openbare aanbesteding. Spreker gelooft niet, dat men een lagere inschrij ving zou krijgen en als de laagste inschrijving hooger zou zijn dan de onderhandsche aanbieding van den heer Stik voort, dan ligt het geheele plan in duigen. De heer Huurman is nog steeds niet overtuigd maar wel heeft op hem indruk gemaakt de mededeeling van den Voor zitter, dat, als bij openbare aanbesteding het bedrag van 52000.werd overschreden, dit aanleiding zou geven tot vertraging. Spreker heeft zelf het werk niet begroot en nu zou men aan spreker, die als deskundige hier speciaal het voorstel bestreden heeft, de schuld kunnen geven, dat het werk ver traging ondervindt. Spreker gelooft wel, dat er voor 95 kans is, dat het werk goedkooper zou gemaakt kunnen worden, maar hij wil die 5 kans niet wagen, dat er een spaak in het wiel gestoken wordt. Spreker meent, dat door de motie van den heer Eikerbout althans bereikt zal worden, dat Burgemeester en Wethouders en de betrokken vereenigingen voortaan wel niet meer zoo gemakkelijk over onderhandsche aanbesteding zullen denken, en zal nu voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Elkerbout zegt, dat het een storm in een glas water is geweest, maar dat hij zijn doel toch heeft bereikt in dien zin, dat men voortaan rekening zal houden met het geen hier is besproken. Hij trekt zijn motie in. Aangezien de motie van den heer Eikerbout is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De Voorzitter meent, dat Burgemeester en Wethouders verstandig zullen doen door aan de woningbouwvereenigingen te schrijven, dat zij, tenzij in zeer bijzondere omstandigheden, niet meer met plannen moeten komen, waarin wordt voor gesteld tot onderhandsche aanbesteding over te gaan. De heer Eerdmans acht het mogelijk, dat de Voorzitter aan het verzet, dat van de zijde van een paar Raadsleden komt, meer waarde hecht dan oorspronkelijk uit zijn woorden was af te leiden, maar spreker vindt het vreemd, dat de Voorzitter naar aanleiding van dat verzet maar direct zegt, dat er voortaan een andere methode zal worden gevolgd. Even zonderling vindt spreker het, dat de heer Huurman, die zegt voor 95% overtuigd te zijn dat publieke aanbeste ding goedkooper zou wezen, toch voor het voorstel van Bur gemeester en Wethouders gaat stemmen. De Voorzitter heeft bedoeld, dat het gewenscht is den vereenigingen officieel te doen weten, dat er een sterke oppositie in den Raad tegen dit voorstel is geweest, zoodat zij er voortaan rekening mede kunnen houden, dat eventueele voorstellen om tot onderhandsche aanbesteding over te gaan niet zoo gemakkelijk als vroeger zullen worden aangenomen en dat dergelijke voorstellen, willen zij kans van slagen hebben, goed gemotiveerd moeten zijn. Spreker heeft niet voorgesteld om nooit meer onderhandsche aanbesteding toe te staan, integendeel, al moet ook zijns inziens openbare aanbesteding regel zijn, er kunnen zich gevallen voordoen, waarin onderhandsche aanbesteding voordeeliger is. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Voorstel tot wijziging der begrooting, dienst 1923, ten behoeve van het verleenen van voorschotten aan de Woning bouwvereenigingen «Ons Belang" en »de Eendracht." (Zie Ing. St. No. 351.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVI. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 23 Mei 1912 (Gem.blad n°. 18), op het Rijden. (Zie Ing. St. No. 339.) De algemeene beschouwingen worden geopend. Mevrouw Dietrichde Rooy begrijpt niet, waarom hier wel een verbod wordt ingevoerd voor rijwielen en motor fietsen en niet voor die zware autokarren, welke naar haar meening meer gevaar opleveren. De Voorzitter wijst er op, dat rijwielen en motorfietsen aan de hand mogen worden medegevoerd, maar dat alleen het rijden op motorfietsen en rijwielen wordt verboden. Voor auto's en wagens behoeft geen verbod te worden ingevoerd, omdat die van zelf langzaam moeten rijden in zulk een drukte. Het kan bovendien ten behoeve van de markt of de omwonenden noodig zijn, dat vrachtauto's of andere auto's daar komen, hetgeen bij sluiting van deze wegen onmogelijk wordt; een wielrijder of een berijder van een motorfiets kan daarentegen zijn rijwiel of motorfiets over de gesloten wegen zonder be zwaar aan de hand medenemen. Aanvankelijk leek het ook spreker een ongerijmdheid, maar, als men er dieper over nadenkt, is het dat niet. Te Amsterdam heeft zich ook iets dergelijks voorgedaan en toen werd door den heer Gulden, een sociaal-democraat, be pleit om van 's morgens 7 uur tot 's avonds lü uur het fietsen in de binnenstad te verbieden; hij sprak echter niet van auto's en andere voertuigen. Er zit niets onbillijks in de voorgestelde regeling. Men zou het anders voor zeer vele menschen veel moeilijker maken. De heer Groeneveld heeft bezwaar tegen sluiting van de Vischmarkt voor het rij wiel verkeer. Die straat is gemiddeld 20 meter breed; die breedte wordt wel op Zaterdag door kramen versmald, maar er blijft dan toch nog een breedte van ongeveer 15 meter over. Spreker ziet niet in, waarom daar het rij wiel verkeer moet verboden worden. Hij komt daar eiken Zaterdag met een fiets en ook dikwijls loopende, maar heeft er nooit iets van bemerkt, dat fietsen daar zoo bijzonder lastig waren. Ook heeft spreker, die in de Marktcommissie zit, nooit klachten vernomen. Allerlei gedeelten van de stad zijn reeds afgesloten en dan nog op verschillende uren. Daarbij komt nu nog een afsluiting op bepaalde dagen. Welke wielrijder kan dat alles uit het hoofd leeren? Burgemeester en Wethouders zitten nooit op de fiets; zij hebben er geen last vanzij kunnen het niet meer leeren ook. Zij stellen zich op het standpunt, dat de weg is voor de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 7