205 Artikel 2 van het Werkliedenreglement bepaalt o. m., dat in het algemeen slechts tot tijdelijk werkman kunnen wor den aangesteld, personen die niet ouder zijn dan 35 jaar. De losse werklieden, die dien leeftijd bij indienstneming reeds hebben overschreden, kunnen dus zelfs niet eens tijdelijk worden aangesteld, zoodat nog minder hun losse dienst als tijdelijk kan worden beschouwd. Ook door Uwe Vergadering werd reeds een beslissing ge nomen, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat er behalve vast en tijdelijk personeel, ook los personeel in gemeentedienst is. Door de heeren van Stralen en Dubbeldeman toch werd onder dagteekenin'g van 24 April 1920 bij Uwe Vergadering een motie ingediend, waarbij o. a. de wenschelijkheid werd uitgesproken om ons College uit te noodigen met voorstellen te komen tot verhooging der loonen voor losse enlos-vaste werklieden. Op deze motie brachten wij praeadvies uit bij ons voorstel van 9 November 1920 (Ingek. Stukken no. 369). Door Uwe Vergadering werd toen besloten, dat het minimum-loon der algemeene salarisverordening in het al gemeen als limiet zal gelden voor het loon der losse werk lieden. Ook hieruit volgt weder, dat er wel degelijk losse werk lieden in gemeentedienst zijn en dat op hen niet zonder meer de bepalingen, die voor de vaste en tijdelijke werk lieden gelden, van toepassing zijn. Aangezien artikel 3 van Werkliedenreglement voorschrijft, dat een tijdelijk of vast werkman een onderteekend bewijs stuk van zijn aanstelling ontvangt, zullen zij aan wie een dergelijk bewijsstuk niet is uitgereikt, noodwendig als los werkman zijn te beschouwen. Wij merken in dit verband voorts op, dat de pensioen rechten voor de losse ambtenaren en werklieden eerst zijn ontstaan op 1 Juli 1922 bij het inwerkingtreden der nieuwe Pensioenwet. Een verzoek om door het afgeven van verklaringen, die niet overeenkomstig de waarheid zouden zijn, die pensioen rechten tegen de uitdrukkelijke bedoeling der wet in te verruimen ten opzichte van den lossen dienst, vóór 1 Juli 1922 bewezen, kan dus onmogelijk worden ingewilligd. Doch hoe dit alles ook zij, de beslissing in deze berust, gelijk gezegd, bij ons College en zonder dat wij daaromtrent verantwoording schuldig zijn aan Uwe Vergadering, aange zien het hier betreft het verstrekken van medewerking aan de uitvoering van een wet. Wij geven U mitsdien in over weging de adressen te stellen in handen van ons College ter afdoening. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 11 September 1923. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen S. P. de Haan en J. van der Hoeven, respectievelijk voorzitter en secre taris der afdeeling Leiden van den Nederlandsehen Bond van Werklieden in Overheidsdienst, goedgekeurd bij Konink lijk Besluit van 22 Februari 1921, No. 34, in dezen optre dende namens de bij hunne afdeeling aangesloten werk lieden in dienst Uwer Gemeente en domicilie kiezende ten huize van den tweeden ondergeteekendenAtjehstraat 47 te Leiden: dat aan verschillende werklieden, die geen vaste aan stelling hebben, in dienst Uwer Gemeente terzake van artikel 134 der Pensioenwet 1922, regelende den inkoop van dienstjaren voor het pensioenfonds, verklaringen zijn uitgereikt, waarin vermeld staat, dat ze een zeker aantal jaren in „lossen dienst" zijn geweest; dat volgens genoemde wet „losse dienstjaren" niet kun nen worden ingekocht; dat tengevolge van bedoelde verklaringen de dienstjaren tot op het tijdstip van de inwerkingtreding der wet niet met pensioen zouden kunnen worden vergolden; dat de desbetreffende werklieden zich daardoor hun aan spraken op pensioen voor de jaren in „lossen dienst" zien ontgaan en dus hun belangen zeer ernstig worden geschaad; dat de afgegeven verklaringen voorts naar de opvatting van adressanten ten onrechte de woorden „lossen dienst" inhouden en dit in strijd moet worden geacht met den geest en de letter van de artikelen 1 en 2 van het Werk liedenreglement; redenen, waarom adressanten, Uwen Baad zeer dringend verzoeken wel te willen besluiten, dat meerbedoelde ver klaringen zoodanig worden gewijzigd, dat alle dienstjaren voor inkoop in het pensioenfonds in aanmerking komen; dat adressanten ter motiveering van hun verzoek ver wijzen naar bijgaande memorie van toelichting. 't Welk doende, enz., S. P. de Haan, Voorzitter. J. v. d. Hoeven, Secretaris. Leiden, 21 September 1923. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigde gevoelens te kennen, het bestuur van den Nederlandschen Christelijken Bond van Personeel in Publieken Dienst, afdeeling Leidenadres: H. Passchier, Bijngeesterstraatweg 55, Oegstgeest, en handelende namens de Bondsleden te Leiden; dat het weleer dikwijls, en ook nu nog wel gewoonte is, om personen in openbaren dienst, wier arbeid voortdurend noodig is, niet in vasten dienst aan te stellen; dat de gevolgen daarvan voor de betrokkenen schadelijk zijn en waren, o. m. omdat aanspraak op pensioen, wat gemeentepersoneel betreft, voor hen en hunne nagelaten betrekkingen, onder de Pensioenwet Gemeenteambtenaren 1913, niet bestond dat de Pensioenwet 1922, Staatsblad 240, in werking getreden op 1 Juli 1922, vanaf dien datum, de kansen op pensioen voor velen verbeterde, door de aanspraken daarop niet meer te binden aan aanstelling in vasten dienst; dat deze wet echter, evenals vorige p en s i o en wetten, de inkoop van diensttijd vóór 1 Juli 1922, mogelijk maakt, indien deze wordt aangemerkt als tijdelijken dienst; dat het van kracht zijnde Werkliedenreglement voor de werklieden in dienst der Gemeente Leiden, sedert jaren twee soorten dienstverband kenttijdelijke en vaste dienst dat desniettegenstaande aan werklieden die niet in vasten dienst zijn, dus volgens het Werkliedenreglement werklieden in tijdelijken dienst zijn sedert hun in dienst treden, aanstellingen zijn verstrekt, waaruit blijkt, dat ze een bepaalden tijd in lossen dienst waren dat inkoop van dien tijd voor vergelding met pensioen daardoor onmogelijk is, hetwelk als een onbillijkheid is aan te merken, omdat aan de diensten van deze menschen voortdurend behoefte is geweest, waardoor vaste aanstelling, na een jaar proeftijd had moeten volgen; redenen, waarom Uw College wordt verzocht, te besluiten, dat inkoop van allen diensttijd mogelijk zal worden gemaakt, doordat die, in overeenstemming met het Werkliedenregle ment, tijdelijke dienst wordt genoemd. Hetwelk doende, Namens het afdeelingsbestuur, H. Passchier, Secretaris, Bijngeesterstraatweg 55, Oegstgeest. N°. 363. Leiden, 10 December 1923. In verband met de provinciale voorschriften (Provinciaal blad n°. 118 van 1920) deelen wij U mede, dat het ons College gewenscht voorkomt, om gedurende het le kwartaal 1924, naar gelang van de behoefte, tot het sluiten van kasgeldleeningen te kunnen overgaan. Hoewel toch op het oogenblik geen promessen van deze gemeente in omloop zijn, kan het, met het oog op de over het le kwartaal 1924 te betalen rente van gemeenteleeningen en eventueele groote uitgaven voor woningbouw enz., noodig blijken tot opneming van kasgeld over te gaan. Een maximaal bedrag van 500.000.lijkt ons hiervoor voldoende Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging ons College te machtigen, gedurende het le kwartaal 1924 over te gaan tot het sluiten van kasgeldleeningen tot zoodanig bedrag, dat op geen tijdstip in dat kwartaal de kasschuld de som van ƒ500.000.te boven gaat en verder tegen de rente en onder de voorwaarden, als door ons College zullen worden bepaald. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 364. Leiden, 10 December 1923. Op 31 December a.s. eindigt de pacht van het niet tot baggerterrein ingerichte gedeelte van het perceel weiland Sectie N, no. 178, groot 0.90 H.A., welk terrein ingevolge raadsbesluit van 19 December 1918 (Ingek. Stukken no. 321) voor den tijd van 5 jaren werd verhuurd aan den pachter van het baggerwerk der gemeente, den heer P. van Ulden. Aangezien op 31 December a.s. eveneens de pacht van het baggerwerk afloopt en de heer van Ulden het niet onmogelijk acht, dat hij alsdan, in strijd met de op hem rus tende verplich ting, het voor het bergen van bagger bestemde terrein nog niet geheel ontruimd ter beschikking van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 22