242
MAANDAG 26 NOVEMBER 1923.
verkeer te leiden over den Zoeterwoudschen Singel, wil spreker
doen opmerken, dat men dan daar een levensgevaarlijken
toestand zou krijgen, want die singel is ook veel te smal
daarvoor.
De heer van Rosmalen is ook voor demping van het
Levendaal, zoowel met het oog op den stank als met het
oog op de verkeersverbetering, maar meent, dat men, aangezien
aan het uitvoeren der verschillende werken zulke groote
uitgaven verbonden zijn, niet te hard van stapel moet loopen.
Wel erkent spreker, dat men zoo spoedig mogelijk tot demping
zal moeten overgaan.
De Voorzitter deelt mede van de heeren Sijtsma, Eerd-
mans, van Hamel en mevrouw van Itallievan Embden een
amendement ontvangen te hebben om de conclusie sub B
te lezen
»Met bekwamen spoed over te gaan tot demping van het
Levendaal".
De heer Elkerbout geeft in overweging om te spreken van
»zoo spoedig mogelijk".
De Voorzitter zegt, dat «met bekwamen spoed" beteekent:
direct, morgen aan den dag.
Mevrouw van Itallievan Embden meent, dat er dan
zou moeten staan«onmiddellijk".
De Voorzitter zegt, dat dit precies hetzelfde is. Indien de
conclusie wordt aangevuld met de woorden: »doc.h zoodra
zulks mogelijk is", dan kan hij zich daarmede vereenigen.
De heer van Stralen zegt, dat de heer Wilmer ten on
rechte heeft getracht mevrouw van Itallie en spreker in
tegenspraak te brengen met den heer van den Steen van
Ommeren. De heer van den Steen van Ommeren heeft heden
middag over het Levendaal zoo goed als niets gezegd, maar in
zijn rapport schrijft hij er onder andere het volgende over:
«Demping van het Levendaal wordt door mij niet voorgesteld.
«Het is een typisch Hollandsch grachtje, waarvan de
demping het stadsbeeld ongetwijfeld zou schaden; behoudt dit
beeld. Ook maken de groote lengte en breedte de demping
zeer kostbaar, waarbij komt dat naar mijn vaste overtuiging
demping geheel overbodig is en op boven aangegeven veel
minder kostbare wijze een afdoende oplossing te verkrijgen is."
Hieruit blijkt, dat de samensteller van het rapport zich
noch met de verkeerskwestie noch met andere kwestie's bemoeit.
Hetgeen aan dit citaat voorafgaat toont aan, dat de heer van
den Steen van Ommeren de demping niet noodig acht, omdat
bij invoering van zijn systeem van rioleering het water vol
doende wordt ververscht.
In hetgeen op dit citaat volgt geeft de heer van den Steen
van Ommeren de juistheid toe van hetgeen spreker heeft
gezegd, dat met eenigen goeden wil voor de demping van
het Levendaal uit een technisch oogpunt wel een oplossing
ware te vinden.
Spreker kan er geen genoegen mede nemen, dat de zaak
naar een verre toekomst wordt verschoven. Mocht mevrouw
van Itallie haar oorspronkelijk voorstel intrekken, dan zullen
spreker en zijn partijgenooten dat overnemen, omdat zij in
dezen een uitspraak van den Raad wenschen.
De Voorzitter zegt, dat hetgeen de heer van Stralen uit
het rapport heeft voorgelezen op hem niet den minsten indruk
maakt, omdat dat rapport twee jaar geleden is uitgebracht in
verband met de rioleering, niet met het oog op den aanleg
van een verkeersweg. Spreker herhaalt, dat de heer van den
Steen van Ommeren hedenmiddag heeft verklaard, dat, als
het pompstation-zuid werd gebouwd, het Levendaal wel zou
kunnen worden gedempt.
Spreker begrijpt niet hoe de heeren zoo kunnen spreken
als zij deden, omdat hij hedenmiddag het debat nog heeft
geresumeerd en heeft gevraagd of hij het debat op die wijze
juist weergaf.
Het amendement van den heer Sijtsrna c.s., aldus luidende:
«Ondergeteekenden stellen voor punt B te lezen: met
bekwamen spoed over te gaan tot demping van het Levendaal",
wordt in stemming gebracht en met 16 tegen 15 stemmen
verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Wilbrink, Bergers, Coster,
Mulder, Meijnen, Sanders, Reimeringer, Spendel, van Rosmalen,
Pera, Splinter, Heemskerk, Wilmer, Huurman, Knuttel en
Oostdam.
Vóór stemmenMevrouw van Itallievan Embden, de
heeren va» der Wall, Witmans, Mevrouw Dietrich—de Rooy,
de heeren van Hamel, Eerdmans, Sijtsma, van Stralen, van
den Heuvel, Groeneveld, Baart, Venvey, Kooistra, Mevrouw
de StoppelaarZeeman en de heer Eikerbout.
De Voorzitter wijzigt conclusie subB namens Burgemeester
en Wethouders in dier voege, dat gelezen wordt: «voor
alsnog niet over te gaan tot demping van het Levendaal,
doch zoodra zulks mogelijk is".
De aldus gewijzigde conclusie sub B wordt zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over conclusie sub C (zie Ingekomen
Stukken No. 315, bladzijde 187).
De heer van Hamel verklaart tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders tot dempiug van de Mare
eenige grieven te hebben.
Men doet verkeerd de Mare te dempen vanaf den Stillen
Rijn tot aan de Oude Vest, omdat men dan van de Stille
Mare naar den Stillen Rijn zou krijgen een doodloopend punt,
en dat wordt nog erger, wanneer men, zooals Burgemeester
en Wethouders voorstellen, op den weg, dien men verbreed
heeft, weder iets gaat nederzetten wat den weg versperteen
kiosk, een zuil, enz.
Een ander bezwaar zal zijn, dat de huizen aan de gedempte
Mare lager komen te liggen dan het niveau van de straat.
Dat zal voor de bewoners daar groot ongerief veroorzaken.
Het zal bovendien een misstand geven. Men zegt wel, dat
dit euvel zal verdwijnen naar gelang die huizen afgebroken
en door andere vervangen worden, maar dat kan nog een
heelen tijd duren.
Verder zal men hetgeen men nu bij de St. Nicolaasbrug
wil vermijden, weder krijgen aan den anderen kant. Dan zal
men stuiten op de Oude Vest. Men zegt nu: dat zal schuin
toeloopen, maar ten gevolge daarvan zal men krijgen een
vreeselijken misstand, en ik zie al aankomen dat men over
eenige jaren zal zeggen, dat de Marebrug moet verbreed
worden, hetgeen groote kosten met zich zal brengen.
Men ontneemt de schoonheid aan de Mare en bovendien
begaat men de misdaad aan den kant van de Oude Vest een
leelijken toestand te scheppen. Men zal daarvoor zeker niet
op de dankbaarheid van het nageslacht behoeven te rekenen.
Het is een verplaatsing van het euvel, dat men thans aan de
Sint Nicolaasbrug heeft, naar den kant van de Oude Vest.
De heer Oostdam is overtuigd, dat, als Victor de Stuers
nog leefde, deze zich wel met eenige pittige woorden tegen
demping van de Mare zou verzet hebben uit een oogpunt
van stadsschoon.
Spreker zal geen schoonheidsargumenten aanvoeren, omdat
dit een kwestie van gevoel is. Indien inderdaad het verkeer
de demping eischtezou men over de schoonheidsbezwaren
moeten heenstappen, maar juist op dit punt is spreker het
niet met Burgemeester en Wethouders eens. Het verkeer
eischt die demping niet.
Was dat wèl het geval, dan had men reeds lang moeten
overgaan tot wegneming van de groote bocht in den walmuur
bij de Marekerk, doch daar heeft men blijkbaar nog geen
behoefte aan gevoeld. Trouwensjuist op dat zoogenaamde
gevaarlijke punt bij de bruggen staat een boom rustig te
groeien, zonder dat deze sinds jaren ook maar eenigszins
is beschadigd. Aan den kant van de Haarlemmerstraat is
het precies zoo; daar zit in den walmuur een waterstoep,
die vrij ver in de straat uitspringt, maar nooit is er aan
gedacht die weg te nemen. Ook daar heeft bovendien de
walmuur een bocht, die had kunnen worden weggenomen
ter verbreeding van de straat, maar evenmin is er aan ge
dacht zulks te doen. Indien men alsnog tot een en ander
overgaat, kan men daardoor veel werk verschaffen, evenals
met de verbetering der bruggen, welke moet plaats hebben.
Burgemeester en Wethouders zijn voorts in gebreke ge
bleven die verkeerseischen aan te toonen. Zij zeggen wel, dat
het er zoo druk is, maar eenige statistiek om zulks te be
wijzen hebben de Raadsleden niet gekregen.
Verder hebben Burgemeester en Wethouders vergeten, dat
er binnenkort een groote ontlasting van het verkeer op
de Mare is te verwachten, omdat er een brug moet komen
in 't midden van den Maresingel, teneinde aan de wijken, die
daar worden gebouwd, een derde verbinding met de stad te
geven.
Bovendien kunnen Burgemeester en Wethouders reeds
terstond zeer veel bijdragen, zonder eenige kosten, tot ont
lasting van de Mare door, zooals in den Haag het geval is,
de scholen te laten beginnen des morgens te kwart vóór
negen en te laten uitgaan om kwart vóór twaalf, zoodat de
schoolkinderen reeds lang gepasseerd zijn als de fabrieken en
kantoren uitgaan. Dergelijke maatregel zou aan het verkeer
in de geheele stad ten goede komen, o. a. aan de