MAANDAG 26 NOVEMBER 1923. 241 dat aan de demping van het Levendaal op dit moment allerlei ernstige bezwaren verbonden zouden zijn, is noch buiten den Raad, voorzoover spreker bekend is, noch in den Raad bestreden en nu ineens, terwijl de Raad geen technische voorlichting meer kan bekomen, wordt er gezegd: het kan wel, het zjjn van dien technischen adviseur allemaal maar praatjes! Spreker gelooft daaruit is het alleen te verklaren dat mevrouw van Itallie en anderen teveel het gevoel laten werken. Mevrouw van Itallie zegt, dat men, als men het Levendaal ging dempen, de dankbaarheid van de burgerij zou verwerven, maar daarbij moet men redeneeren en afvragen of die dankbaarheid wel reden van bestaan zou hebben. Gezien het oordeel van den technischen adviseur, zou het een dankbaarheid wezen, waarmede de burgerij zich zelve zou bedriegen. Het is raadzaam het voorstel van den heer Sijtsma met overgroote meerderheid van stemmen te verwerpen. Het gaat niet aan om zonder een ernstig onderzoek een technisch advies naast zich neer te leggen. De heer Huurman sluit zich bij den neer Wilmer aan en zegt, dat het hem schemert. Op voorstel van den Voorzitter om den technischen adviseur dank te zeggen voor zijn schrif telijke en mondelinge voorlichting, is vanmiddag een algemeen applaus gevolgd. Spreker had nu verwacht, dat na die uitste kende uiteenzetting van hedenmiddag slechts een korte dis cussie zou volgen, te meer omdat de heer Sijtsma, die op het rapport, zooals hij zeide, vele kantteekeningen had gemaakt, de noodige toelichting heeft kunnen krijgen. Nu zeggen de heeren van Stralen en Sijtsma en mevr. van Itallie, dat toch tot demping van het Levendaal moet worden overgegaan, niettegenstaande de heer van den Steen van Ommeren het heeft ontraden. Genoemde heer zeide, dat door demping de halve stad zou worden vervuild. De heer van Stralen had hedenmiddag middelen moeten aangeven om dit laatste te voorkomen, maar hij heeft niets gezegd. Thans zegt hij, dat de techniek zoover is ontwikkeld, dat zij er wel een oplossing op weet, terwijl mevrouw van Itallie zegt: ja, men beweert wel dat vervuiling van de andere grachten zal plaats hebben, maar het zal zoo'n vaart niet loopen. Waar de technische adviseur vanmiddag uur lang bezig is geweest om een en ander nader toe te lichten en opmerkingen als bovengenoemd niet zijn gemaakt, acht spreker een dergelijke houding beneden alle critiek. De heer Eerdmans wijst er op, dat de heer van den Steen van Ommeren in zijn rapport geen bijzondere aandacht ge schonken heeft aan het Levendaal. Het denkbeeld, dat Rapen burg en Zoeterwoudsche Singel tengevolge van de demping van het Levendaal zouden vervuilen, is dan ook niet af komstig van dat rapport, maar het is een inlichting geweest van het college, dus van den plaatselijken dienst. En toen vanmiddag den heer van den Steen van Ommeren naar zijn meening te dezen opzichte is gevraagd, heeft hij dat ook toegegeven. Spreker meent, dat dat gevoelen van den plaatselijken dienst gebaseerd is op den vroegeren toestand van het Levendaal. Men dwaalt evenwel, als men den tegenwoordigen toestand van het Levendaal gelijk stelt met den toestand, zooals die zal zijn wanneer in het gedempte Levendaal het stamriool zal zijn aangebracht. Thans wordt het Levendaal grootendeels vervuild door dingen, die in dat stamriool niet zullen kunnen komen. Het stamriool zullen de bewoners daar niet kunnen vervuilen door allerlei dingen, welke zij nu in de gracht werpen. Elders zou men dus wel niet zooveel bezwaar onder vinden van de demping van het Levendaal. Onder de Verver straat is ook een riool gemaakt, waarop dwarsriolen uitmon den, en dat riool mondt uit in den Ouden en den Nieuwen Rijn, maar er is geen sprake van een onrustbarende veront reiniging van die wateren. Overigens zou men een gemakkelijke oplossing van het bezwaar kunnen vinden door het riool te doen uitmonden in het ongedempt blijvende deel van het Levendaal, dat men door baggeren zeer goed op diepte zou kunnen houden. Spreker heeft nooit gehoord, dat de Langebrug, waarop alle huizen loozen, zoozeer bijdraagt tot een onmogelijken toestand van het Rapenburg. Dat is een riool, dat men met deuren kan afsluiten De heer Huurman vindt het jammer, dat de heer Eerdmans dat alles niet in de besloten zitting heeft gezegd. Mevr. van Itallievan Embden doet opmerken, dat toen de heer van den Steen van Ommeren aan het woord was en niet de Raadsleden. De Voorzitter zegt, dat de heer van den Steen van Om meren te kennen heeft gegeven, dat voor demping van het Levendaal noodig is het maken van het Zuidelijk pompstation. De heer Eerdmans zegt, dat het college den heer van den Steen van Ommeren geen advies gevraagd heeft omtrent de demping van het Levendaal. Daarvan wordt in het rapport slechts incidenteel gewag gemaakt. Het gaat niet aan nu dus dezen heer hier uit te spelen. De heer Oostdam meende, dat de quaestie van het Leven daal al haar beslag had gekregen. In een Donderdagavond onder praesidium van mevrouw van Itallievan Embden gehouden vergadering heeft de heer Krantz ook gewaarschuwd tegen demping van het Levendaal. Een debater deed toen het denkbeeld aan de hand om er een riool te maken, dat men aan beide kanten afsluit en dat zou uitloozen op den Nieuwen Rijn, maar de heer Krantz meende, dat zulks niet zou gaan en dat werkelijk het Levendaal nog niet voor demping in aanmerking kwam. Mevrouw van Itallie heeft toen geen bezwaren doen hooren eri spreker staat dan ook verbaasd over hetgeen hij vanavond heeft vernomen van de zijde van de voorstanders der Levendaal-demping. Het is alsof men gewacht heeft totdat de deskundigen weg waren. De heer Groeneveld zegt niet den indruk te hebben, dat de heer van den Steen van Ommeren zich hedenmiddag zoo sterk tegen de demping van het Levendaal heeft verzet. Spreker meent, dat hij ongeveer heeft gezegd, dat hij de be slissing daarover aan den Raad overliet, aangezien het een financieele kwestie was. De demping van het Levendaal is naar het oordeel van spreker belangrijker dan die van de Mare. Bij demping van het Levendaal krijgt men een goeden verkeersweg, welke dringend noodig is in verband met de geringe breedte van de Hoogewoerd, terwijl bij demping van de Mare een korte verkeersweg wordt verkregen, welke nimmer aan een van de beide uiteinden zal kunnen worden verlengd. Vroeger heeft spreker er reeds op gewezen, dat er in Leiden geen enkele verkeersweg is in de richting Noord-Zuid. De Mare loopt wel in die richting, maar het moet bij dat stuk Mare blijven, en dat is geen afdoende verbetering. De Voorzitter zegt, dat men niet mag beweren, dat ook naar zijn oordeel het Levendaal ten spoedigste zal moeten worden gedempt. In elk geval kan het thans niet. Heden middag is deze kwestie wel degelijk door den heer van den Steen van Ommeren besproken, die zeide: ik weet van de gemeentefinanciën niets af, maar, als de Raad direct het geheele plan wil afwerken en ook het zuidelijk pompstation wil bouwen, dan is dat natuurlijk mogelijk; het is alleen een kwestie van geld. Wat de schoonheid betreft, het gedeelte van het Levendaal, waar geen hoornen staaD, is nooit het mooiste geweest en is door de Sint Jorisbrug nog ontsierd. Het mooie komt pas verderop. Een kunstkenner, die in Nederland naam heeft, de heer Henri Polak, heeft met spreker de Mare en het Levendaal bekeken en verklaarde dat hij het Levendaal magnifiek vond. Daar vindt men oud-Hollandsche geveltjes, die alle heel mooi zijn. Het is een zeer mooi grachtje. Wat den stank betreft, de klachten daaromtrent worden in Leiden sterk overdreven. Spreker herhaalt, wat hij heden middag in comité-generaal zeide, dat iedere Leidenaar vindt, dat het Rapenburg veel erger stinkt dan de Mauritskade in den Haag. Het Levendaal heeft in het voorjaar door de afdamming wel een tijd lang gestonken, maar, toen spreker er was, stonk het niet. Spreker geeft toe, dat er vroeg of laat daar een verkeersweg zal komen, en hij wil dat bevorderen, maar Burgemeester en Wethouders hebben bezwaar tegen de uitdrukking »zoo spoedig mogelijk", zooals die in de motie voorkomt, omdat dit zou beteekenen, dat men er direct aan zou moeten be ginnen. Zegt men: »zoodra zulks mogelijk is", dan heeft spreker geen bezwaar. Vooralsnog", zooals Burgemeester en Wethouders zeggen, beteekent, dat men regelmatig plannen kan maken en een besluit nemen. De heer Splinter wil naar aanleiding van de uitlating van den heer Eerdmans, dat de vervuiling van het Levendaal hoofdzakelijk veroorzaakt wordt doordat de bewoners daarin allerlei dingen werpen, zeggen, dat dit den stank in geenen deele veroorzaakt. De stank komt van het fabriekswater en het menagewater van de huizen. Aangezien in den laatsten tijd geregeld gebaggerd wordt in het Levendaal, heeft men weinig of geen last meer van stank. Demping zou dus alleen noodig zijn met het oog op de verkeersverbetering. Aangezien de Raad van den heer van den Steen van Ommeren hedenmiddag vernomen heeft, dat men het Levendaal alleen veilig kan dempen als het zuidelijk pompstation zal zijn tot stand gekomen, zal spreker, zoolang men niet gewaarborgd is voor vervuiling van het Rapenburg en den Zoeterwoudschen Singel, niet kunnen medegaan met demping van het Levendaal. Wat betreft het denkbeeld van den heer Witmans om het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 13