240 MAANDAG 26 NOVEMBER 1923. Het woord «vooralsnog" in de conclusie sub B, beteekent hier dan ook niet afstel. Het zal echter nog wel een paar jaar duren, alvorens tot demping van het Levendaal kan worden overgegaan. Men kan verschillende opinie's hebben, maar men kan onmogelijk op dit oogenblik besluiten om direct tot demping van het Levendaal over te gaan. De heer Sijtsma heeft bezwaar tegen de formule: „voor alsnog niet over te gaan tot demping van het Levendaal", maar anderzijds ziet hij er tegen op, gehoord de inlichtingen van den heer van den Steen van Ommeren, om te zeggen, dat men onmiddellijk daartoe zal overgaan. Spreker wil daarom in overweging geven om te spreken van: „zoo spoe dig mogelijk". De heer van den Heuvel wijst erop, dat de heer van den Steen van Ommeren de demping van het Levendaal wel niet voorstelt, doch desniettegenstaande in zijn rapport, als hij het heeft over den invloed van het regenwater en het industriewater op den toestand van het grachtwater, in over weging geeft dat men zijn neus te gast laat gaan bij het Levendaal. Daaruit blijkt, dat de tegenwoordige toestand allermiserabelst is. Spreker is er dan ook voor, dat zoo spoedig mogelijk tot demping van deze gracht zal worden overgegaan. Als vast gehouden wordt aan het tempo, dat nu door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, dan zal men nog vele jaren vastzitten aan de misère van het Levendaal. De tegen woordige toestand kan op den duur niet bestendigd blijven. Het verkeer over de Hoogewoerd is van dien aard, dat een voorziening getroffen zal moeten worden en daartoe is zijns inziens noodig demping van het Levendaal. Spreker wil de vraag stellen, of de vervuiling van het Levendaal niet over een grootere oppervlakte verspreid zou kunnen worden, zoodat men daar niet meer die opeenhooping van de misère had en men tot een veel spoediger demping van het Levendaal zou kunnen komen. Wat betreft demping van het Levendaal is ook een zeer voorname factor de werkverschaffing, veel meer dan het geval is wat betreft de demping van de Mare. Uit dat oogpunt zou het, naar spreker meent, beter zijn zoo spoedig mogelijk tot demping te besluiten, De heer Witmans vraagt, waar verschillende sprekers meenen, dat het Levendaal moet worden gedempt in verband met den nieuwen verkeersweg ter ontlasting van de Hooge woerd en waar het volgens den Voorzitter nog wel een paar jaren kan duren, alvorens die ongewenschte toestand daar ophoudt te bestaan, of het niet mogelijk is een verkeers regeling te maken in dien zin, dat men, van af den Hoogen Rijndijk de stad binnenkomende, de Hoogewoerd passeert, maar van de noordzijde komende, langs de Breestraat den nieuwen verkeersweg neemt, om verder zijn weg te vervolgen naar den Hoogen Rijndijk over de Zijdgracht en den Zoeter- woudschen Singel. Deze voorloopige oplossing geeft spreker in overweging. De Voorzitter antwoordt, dat het denkbeeld van den heer Wit mans misschien wel ware te verwezenlijken voor het doorgaand verkeer, bijvoorbeeld van den Haag naar Utrecht, maar aan hen, die met een vrachtwagen of een auto op de Hoogewoerd of ergens anders moeten wezen, kan men niet voorschrijven, dat zij zoo ver moeten omrijden. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren, dat de Hoogewoerd een weg voor het door gaand verkeer, een zoogenaamde traverse, is. De heer Witmans zegt in de eerste plaats het doorgaand verkeer op het oog te hebben, maar het toch niet onmogelijk te achten, dat iemand, die met een vrachtauto over den Zoeterwoudschen Singel rijdt, komende van den Hoogen Rijndijk, naar de Kraaierstraat, daar zijn vracht lost en dan vandaar door de Kraaierstraat verder de stad ingaat. De Voorzitter antwoordt, dat dit aan het Rijk moet worden aangevraagd, omdat men met een traverse te doen heeft. De heer van. Stralen wijst er op, dat iedereen, ook de Voorzitter, de wenschelijkheid om het Levendaal ten spoedig ste te dempen toegeeft. Spreker wil deze zaak bespreken uit een oogpunt van de werkverschaffing. In dezen tijd, waarin werk broodnoodig is, moet de gemeente werken, waarvan vaststaat, dat zij in de toekomst toch zullen moeten worden uitgevoerd, zoo mogelijk bij vervroeging aan de orde stellen, teneinde daardoor in de behoefte aan werkgelegenheid te voorzien. Met de demping van het Levendaal kan dat zeer goed geschieden. Er zijn wel moeilijkheden, zooals in verband met de waterloozing, maar de techniek ontwikkelt zich zoo sterk en de vindingrijkheid op dat gebied is zoo groot, dat, indien men tot demping besloot, die moeilijkheden wel zouden zijn op te lossen. Spreker acht het niet verantwoord om, waar de behoefte aan werkgelegenheid zoo groot is als thans, dit werk voorloopig van het programma af te voeren. De oplossing, door den heer Witmans aan de hand gedaan, is eigenlijk geen oplossing. Moet het, vraagt spreker, in een zich uitbreidende stad zoo gaan, dat, als straten een voor het verkeer onvoldoende breedte hebben, men het verkeer gaat stop zetten of afleiden op een anderen weg? Dat is de goede methode niet; men moet in onze stad behoorlijke verkeerswegen hebben, die van weerskanten bereden kunnen worden. Spreker zou erop willen aandringen, vooral ook omdat dit werk voor de werkverschaffing van groote beteekenis is, dat de Raad heenstapt over de bezwaren, die er inderdaad zijn, en al het mogelijke doet om ten spoedigste te komen tot dem ping van het Levendaal. De Voorzitter zegt, dat de zaak niet zoo eenvoudig is, gelijk de heer van deh Steen van Ommeren heeft uiteehgezet. Vroeg of laat zal het Levendaal gedempt moeten worden, maar thans bestaan er nog te groote bezwaren tegen. Men kan nu wel spreken van werkverschaffing, maar als heden besloten werd tot demping van hét Levendaal, dan zou er' vooreerst toch niet aan begonnen kunnen worden, want men zou toch eerst een plan moeten optnaken.Verder valt te wijzen op de enorme kosten. Men kan niet alles te gelijk doen. Van middag heeft de Raad van den adviseur.gehoord, dat, als nu het Levendaal gedempt wordt, te verwachten is de vervuiling van een groot gedeelte der stad. Mevrouw van Itallievan Embden zegt vast te houden aan het denkbeeld om tot demping van het Levendaal over te gaan zoo spoedig mogelijk. Daarbij legt zij niet het accent op de werkverschaffing er zou te Leiden nog in vele andere opzichten werk te verschaffen zijn maar op den onhoud- baren toestand daar ter plaatse. Die toestand is zoodanig, dat de Vereeniging tot bevordering van het Vreemdelingenverkeer om demping vraagt, aangezien men zich tegenover vreemde lingen over dien toestand moet schamen. Het Levendaal moge vroeger een mooi grachtje geweest zijn, thans is het dat niet meer; het deksel midden op de gracht heeft deze in tweeën geknipt en heeft elke weer spiegeling van de boomen, die zoo mooi waren, weggenomen. Dus het schoonheidsargument, dat ten opzichte van de Mare waarschijnlijk wel gelden kan, kan hier niet aangevoerd worden. De verkeersverbetering op de Hoogewoerd eischt hier zoo spoedig mogelijk voorziening. Ook kan spreekster niet begrijpen dien angst voor het Rapen burg. Als indertijd uitgevoerd was het plan van doortrekking van de tram naar Alphen, dan zou het Levendaal met het oog daarop gedempt zijn, maar toen is er heelemaal niet zoo'n geschreeuw geweest, dat men daardoor den toestand op het Rapenburg geheel zou bederven. Dat is dus een gelegen heidsargument. Dan had de stad onmiddellijk moeten zeggen, dat dat niet kon gebeuren. De Voorzitter zegt, dat de gemeente zich niet heeft ver bonden. De Tramwegmaatschappij heeft zich echter verbonden om, wanneer bij den aanleg van de electrische tramlijn op het Levendaal (de tramlijn naar Bodegraven) door de gemeente tot demping van die gracht wordt overgegaan, in de kosten daarvan Vs gedeelte, tot een maximum van ƒ30.000.bij te dragen. Heeft echter demping van gemeente wege plaats zonder gelijktijdigen aanleg van de tramlijn in. Oostelijke richting, dan is, volgens de concessie, de maat schappij niet tot eenigerlei bijdrage verplicht. Mevrouw van Itallie—van Embden antwoordt, dat nooit is gezegd, dat het niet mocht gebeuren, omdat het Rapenburg er door zou worden verwoest. Het is een weinig een gelegen heidsargument. Spreekster handhaaft haar denkbeeld om het Levendaal zoo spoedig mogelijk te dempen. Als men dat doet, zal men op de dankbaarheid der burgerij kunnen rekenen. Waar de advies gevende ingenieur heeft gezegd, dat er voor de aansluiting van het rioleeringsstelsel bij de Mare aan het groote riolee- ringsnet geen uitgraving behoeft plaats te hebben en ér wel andere middelen zijn om die zaak op te lossen, begrijpt: spreekster niet, waarom die middelen voor het Levendaal zouden falen, terwijl zij voor de Mare deugdelijk zijn. De heer Wilmer heeft zich zoozeer verbaasd over hetgeen de heer van Stralen en mevrouw van Itallie hebben gezegd, dat hij geen oogenblik had kunnen verwachten, dat men daarmede- in den Raad zou komen; Het betoog van den technischen adviseur, zoowel schriftelijk als mondeling geleverd,.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 12