238 MAANDAG 26 NOVEMBER 1923. Spreker meent dus, dat de Raad goed zal doen met dit voorstel aan te nemen. De heer Knuttel meent, dat tegen de voorgestelde rege ling wel eenig bezwaar bestaat. De gulden, die door de ge meente voor een deel der leden wordt uitgekeerd, komt in de kas der organisatie en daarvan profiteeren dus ook de beter gesitueerden. Spreker zou daarom meenen, dat het toestaan van deze subsidie zou moeten samengaan met een gedifferentieerde contributie van de leden der vereeniging. De heer Spendel sluit zich aan bij het betoog van den heer Knuttel. Verder zal spreker zich tegen dit voorstel verklaren, omdat de vereeniging nog inderdaad niet kan overzien hoe zij ge werkt heeft en op welke wijze zij het allerbest haar bedrijf kan baseeren. Men moet afwachten totdat de vereeniging een jaar bestaan heeft, zoodat men zal kunnen nagaan, hoe het bedrijf in dat jaar gewerkt heeft. Het zou daarom misschien het beste zijn dit voorstel zoolang van de agenda af te voeren. De heer Groeneveld geeft toe, dat deze bijdrage ten goede zal komen aan de kas der vereeniging en het zou dan ook goed zijn wanneer voor hare minder goed gesitueerde leden een lagere contributie werd vastgesteld, maar dat is meer een zaak van innerlijke organisatie van de vereeniging zelf, waarop de gemeente moeilijk invloed kan uitoefenen. Spreker onderstelt, dat de leden der vereeniging in de toekomst wel met een dergelijk voorstel zullen komen; hij heeft trouwens vernomen, dat men al voornemens is die richting uit te gaan. De heer Meunen wijst er op, dat de vereeniging, indien zij zich had afgevraagd hoe zij haar financiëele basis het meest vast kon maken, zeker met dit voorstel niet zou zijn gekomen en zich in haar arbeid tot de beter gesitueer den zou hebben beperkt. Dan was de vereeniging ook niet opgericht. De bedoeling bij de oprichting is geweest om bin nen het arbeidsveld der vereeniging ook te betrekken den kleinen middenstand, den arbeidersstand, de menschen met groote gezinnen, niet groote inkomens en vaak ongunstige behuizing. Dat vindt spreker een mooie opvatting, maar deze brengt mede, dat de vereeniging ook raakt aan die kringen van menschen, voor wie, als zij moeten worden verpleegd in een ziekenhuis, de kosten daarvan door de gemeente worden gedragen. Daarin ligt de reden, waarom de vereeniging zich met dit voorstel tot den Raad heeft gewend. Nu zijn er onder de leden der vereeniging reeds menschen, al zijn het er niet veel, welke tot die categorie van stads- patiënten behooren. Als de vereeniging nu van de gemeente, die voor de verpleging van stadspatiënten in een ziekenhuis 1.91 per dag moet betalen, die verplichting overneemt, voorzoover die stadspatiënten tot haar leden behooren, dan heeft zij wel eenig recht op contra-prestatie's van den kant der gemeente. Het geldt hier dus geen subsidie, maar een regeling van contra-prestatie's tegenover prestatie's. De ver eeniging stelt dus voor, teneinde het beheer van haar finan ciën eenigszins gemakkelijker te maken en den moreelen steun der gemeente te krijgen, dat de gemeente daarvoor gedurende 30 dagen ƒ1.per dag en per patiënt in de kas der vereeniging zal storten. Vooreerst krijgen daardoor de menschen het gevoel, dat zij zeiven in hun verpleegkosten bijdragen, wat een mooie gedachte is, in dat opzicht sprak de heer Wilbrink van het ideëele maar bovendien vindt spreker het iets moois, dat iemand, die verpleegd moet wor den, zelf het ziekenhuis mag kiezen, waar hij verpleegd zal worden. Spreker vindt dus in het voorstel werkelijk mooie dingen. Financieel nadeel kan de gemeente er nooit bij hebben, want het betreft alleen maar gevallen, waarin personen, voor wie overigens f 1.91 moet betaald worden, moeten worden op genomen. De steun van de gemeente zal zijn een contra-prestatie. De vereeniging in haar geheel wordt er door gesteund, en hoe sterker zij wordt, hoe meer zij ook zal kunnen doen voor al hare leden, dus ook voor de minder gesitueerden. Wat aangaat de quaestie van het brengen van differen tiatie in de contributie, daarover heeft de Raa(l niets te zeggen; daarover moet de vereeniging zelf oordeelen. Intus- schen kan spreker wel mededeelen van Dr. Horst vernomen te hebben, dat het denkbeeld van differentiatie der contri butie door de vereeniging niet aanvaard zou kunnen worden. Den heer Wilbrink kan spreker verder mededeelen, dat de onderstreping in het schrijven van Dr. Horst door spreker is aangebracht voor zijn gemak, en daaraan moet de heer Wilbrink dus geen beteekenis hechten. Wat betreft de quaestie van het onderzoek naar den wel stand van de betrokken personen, dat onderzoek zal in elk geval dienen te worden ingesteld, want hoe zal men anders kunnen beoordeelen, of een of andere patiënt behoort tot degenen, die anders voor rekening van de gemeente zouden komen. Er wordt trouwens nu reeds dergelijk onderzoek ingesteld; men kan niet daarbuiten. Financieel nadeel kan de gemeente, zooals spreker reeds zeide, niet van deze regeling hebben; telkens als een geval zich voordoet, zal een besparing van f 0.91 per dag verkre gen worden, dus per maand 27.30. Groote sommen zullen het vermoedelijk niet worden en daarom is het ook niet te doen; hoofdzakelijk gaat het om den moreelen steun der gemeente. Ten slotte wijst spreker er op, dat bij deze vereeniging eventueele saldi geheel worden besteed ten behoeve van de leden, hetzij in den vorm van contributie-verlaging, hetzij in den vorm van gedeeltelijke vergoeding van eventueele operatie kosten, hetzij in den vorm van verlenging van den termijn van 30 dagen. Spreker ziet geen enkel bezwaar tegen aanneming van dit voorstel, waarin geen kwaad, wel veel goeds zit. Als men schen voor hun eigen verpleging wat over hebben, moet men dat waardeeren. De heer Wilbrink wijst er op, dat de heer van Stralen zelf erkent, dat het ideëele uit dit voorstel wordt weggeno men. Maar bovendien, terwijl in de stukken staat, dat Bur gemeester en Wethouders van de aanneming van dit voorstel een groote besparing voor de gemeente verwachten, beweert de heer van Stralen, dat zij, die voor kostelooze verpleging in aanmerking komen, spoedig de vereeniging zullen verlaten en zich er in elk geval niet bij zullen aansluiten. Volgens den heer Groeneveld zou er wel spoedig een differentiatie komen in de contributie's der leden van de vereeniging, maar uit het officieele antwoord van den Wethouder is gebleken, dat daarop zeer weinig kans bestaat, zoodat dus die gulden, welken de gemeente per patiënt en per dag zou bijpassen, evenzeer ten goede zou komen aan hen, die hun verpleging in een ziekenhuis zeer goed zeiven zouden kunnen betalen. De Wethouder vraagt waardeering voor menschen, die zeiven in de kosten van hun verpleging in de ziekenhuizen willen bijdragen, maar spreker vraagt die waardeering in meerdere mate dan de Wethouder. Als iemand met een be perkt inkomen zich dezelfde uitgave getroost als contribuant in een vereeniging als iemand met een hooger inkomen, dan heeft hij evenveel recht op waardeering voor zijn houding als die beter gesitueerde. Wie hulpbehoevend is, kan noch een vereeniging noch het college van Burgemeester en Wet houders bepalen; verklaart iemand niet zelf het te zijn, dan mag men niet een stempel op hem drukken alsof hij het is. Dat gebeurt hier, en als er menschen zijn, die op grond van het beginsel, dat men op zich zelf moet steunen en niet alles van de overheid mag verwachten, zich tot deze vereeniging wenden, dan staat het Gemeentebestuur aan de zijde van het bestuur der vereeniging om uit de positie, waarin die men schen in de maatschappij verkeeren, eenig voordeel te halen. De menschen met kleine inkomens profiteeren van dezen maatregel niet meer dan de beter gesitueerden, die dezelfde voordeelen ervan genieten. Dat acht spreker funest voor het principe der vereeniging. De Wethouder betoOgt, dat deze vereeniging als zoodanig zoo weinig medeleeft met de minder gesitueerden, dat zij zou zeggen: al is er aan u niets geen risico meer dan aan anderen, zoo zullen wij u toch niet in onze organisatie wil len opnemen. Er is geen quaestie van dat, als de vereeniging dezen steun van de gemeente niet zou krqgen, zij zich alleen zou wenden tot de beter gesitueerden. Het zal voor haar hetzelfde zijn of zij een dubbeltje per week van den een dan wel van den ander krijgt. De zaak is echter, dat de vereeniging van de aansluiting bij haar van de minder welgestelden de vruchten wil pluk ken en, niettegenstaande die menschen voor zich zelf hebben willen zorgen, zegt: wij zullen zorgen, dat ge bij het Gemeente bestuur bekend komt te staan als hulpbehoevenden, naar wier welstand een onderzoek ingesteld zal worden. Dat noemt spreker het ideëele ook uit het sociale vereenigingsleven weghalen. De heer Meunen zegt niet beweerd te hebben, dat, als de Raad dit voorstel afwijst, de vereeniging dien kring van menschen zal loslaten. Dat weet spreker niet en daarmede heeft de Raad niet te makendat moet de vereeniging zelf weten. De vereeniging vraagt geen subsidie, maar een contra- praestatie voor hetgeen zij wenscht te praesteeren ten aanzien van de minder gesitueerden. Die steun is ook moreel en de vraag is, of de Raad haar dien steun wil verleenen ten op zichte van de eigen stadspatiënten. De heer Groeneveld kan mededeelen, dat in een verga dering van de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 10