MAANDAG 5 NOVEMBER 1923. 221 niet licht heen loopen. Dat argument stemt inderdaad tot voorzichtigheid. Over Juli en Augustus is de productie der gasfabriek verminderd met 18000 M*. en al was er over Mei en Juni een vooruitgang van 100000 M3., toch is er reden tot nadenken. Verleden jaar was er in October en November ook een vermindering in de productie der Lichtfabrieken, maar toen viel er toch nog een kleine vooruitgang in de aflevering van gas waar te nemen. Het waren ongunstige maanden, maar ten slotte is verleden jaar dè productie met een half millioen M*. gas toegenomen. In de eerste 8 maanden van dit jaar is het verbruik 350000 M3. vooruitgegaan; in September is de vooruitgang geweest 40000 M3.mogelijk zal er dus over dit jaar een stijging van het verbruik van een half millioen Ms. zijn, zooals verleden jaar. De kleine teruggang in de maanden Juli en Augustus die ook in andere plaatsen te constateeren is geweest moet zeker stemmen tot voorzichtigheid, maar kan toch geen aanleiding geven om te zeggen: wij moeten den prijs hooger houden dan beslist noodig is. Het derde argument van Burgemeester en Wethouders is, dat met een algemeene prijsverlaging gepaard zou moeten gaan de invoering van het reductietarief, waarbij boven een zeker verbruik de prijs van het gas daalt, en wel met 2 cent per M3., ten einde de menschen aan te moedigen om het gas ook te gebruiken voor verwarming. Spreker is slechts een zeer gematigd voorstander van het reductie-systeem. Als het noodzakelijk is, zal hij zich niet verzetten tegen invoering ervan, omdat het niet veel zal kosten, maar hij vindt er toch iets onaangenaams in gelegen, dat het gas, hetwelk gebruikt zal worden voor verwarming, ten slotte goedkooper geleverd zal worden dan het gas, dat de menschen absoluut niet kunnen missen en dat dan ook gebruikt wordt door de armste gezinnen. Nu de Commissie voor de Lichtfabrieken en ook Burge meester en Wethouders huiverig zijn direct het geheele voorstel te doen, meent spreker, dat men in elk geval moet doen datgene, waartegen de Directie geene financieele bezwaren heeft, namelijk verlaging van de gasprijzen met 1 cent per M*. Mocht de economische toestand er toe leiden, dat de omzet van de gasfabriek vermindert, dan moet dat aanleiding geven tot een zeer onvoordeelige exploitatie. Het is dus zaak den ornzet zooveel mogelijk op peil te houden en daarom vrage men geen hoogeren prijs voor dit massa-product dan beslist noodzakelijk is. Het vierde argument van Burgemeester en Wethouders is, dat de begrooting voor 1924 nog behandeld moet worden. De waarde van dit argument ontgaat spreker. De Raad heeft in de laatste jaren telkens den gasprijs verlaagd, en dat is steeds geschied onafhankelijk van de begrooting. De vraag was alleen, of de kostprijs van het gas het toeliet. Spreker acht het gewenscht, juist met het oog op een regel matige behandeling der begrooting, dat de Raad thans deze zaak in orde maakt en den gasprijs regelt in verhouding tot den kostprijs en de winst, die eenmaal op de begrooting staat. Want wat zal het resultaat zijn, wanneer de Raad zich met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders vereenigt en de begrooting van de Lichtfabrieken met het daarop geraamde winstcijfer goedkeurt? Niet, dat er f 88000.winst wordt gemaakt, maar een veel hooger bedrag, omdat naar het oordeel van den Directeur de geraamde winst behouden kan blijven, zelfs al wordt de gasprijs met 1 cent verlaagd. In de vijfde plaats zeggen Burgemeester en Wethouders, dat de verlaging van den prijs niet urgent is, omdat Leiden een lagen gasprijs heeft. Die verlaging moge voor de fabriek niet urgent zijn, zij is dat voor de ingezetenen wel. Het moge per gezin niet meer schelen dan 30, 40 of 50 cent per maand, voor gezinnen, waar een tekort is, is het niet onverschillig of zij dat bedrag meer moeten betalen. Bovendien draagt de methode om den prijs van een artikel, dat de groote massa gebruikt, hooger testellen dan strikt noodzakelijk is, een anti sociaal karakter en er ligt zelfs iets weerzinwekkends in, indien die methode wordt toegepast door een gemeentefabriek, welke in bloeienden toestand verkeert, terwijl de groote massa gebrek lijdt. De verplichting voor de fabrieken om den prijs in het belang der ingezetenen niet hooger te stellen dan noodzakelijk is, is het eerste argument voor het voorstel. Spreker heeft er verder bezwaar tegen dit is zijn tweede argument dat de vraag of de gasprijs moet worden ver laagd, bij de begrooting zal worden behandeld. Bij de begrooting moet de Raad de vraag onder de oogen zien, of hij zich kan vereenigen met het systeem van retributie en winstheffing, maar telkens moet worden uitgemaakt of, in aanmerking ook genomen de winst, welke men wil behalen, de gasprijs in overeenstemming is met den kostprijs. Behandelt men de vraag van den gasprijs bij de begrooting, dan loopt men groot gevaar, dat Burgemeester en Wethouders van de winst der Lichtfabrieken een sluitpost maken en de gasprijs afhankelijk wordt gesteld van den financieelen toestand der gemeente. Zooals gezegd, de principieele vraag, of een bedrijf als dit al dan niet winst mag maken, kan het best onder de oogen gezien worden bij de behandeling der begrooting, maar het is verkeerd te trachten het geraamd winstcijfer nog te verhoogen. Het geld moet er komen, maar dat moet er niet komen op deze manier, doch door middel van de belasting, waarin progressie is en waarvan vrijgesteld worden de menschen, die het absoluut niet kunnen betalen, terwijl de gasprijs van iedereen gevorderd wordt. Spreker meent dus, dat zonder financieel bezwaar over gegaan kan worden tot verlaging van den gasprijs, en spreekt de hoop uit, dat de Raad zoo verstandig zal zijn spreker's voorstel aan te nemen. De heer Heemskerk kan zeer veel van hetgeen de heer van Eek gezegd heeft onderschrijven. Alleen was voor spreker niet duidelijk wat de heer van Eek aanvoerde ter verdediging van zijn stelling, dat de gasfabriek geen winst of een matige winst slechts moet maken. Spreker is er niet tegen, dat de gasfabriek eenige winst maakt, maar dan een winst tot zeker bedrag. Het doet spreker leed, dat Burgemeester en Wethouders tegenover het voorstel van den heer van Eek een afwijzende houding aannemen. Was het een voorstel van den heer van Eek op zich zelf, waaraan niets meer vastzat, dan was sprekers standpunt daartegenover gemakkelijker dan nu, maar er zit meer aan vast. Er is een voorstel van den Directeur aan Commissarissen tot verlaging van den gasprijs. Aanvankelijk was er een meerderheid van Commissarissen ten gunste van dat voorstel; door omkeer van één der Commissarissen is die meerderheid veranderd in een minderheid. Dat alles doet de vraag rijzen is eigenlijk het voorstel van den heer van Eek zoo slecht? Spreker meent ook een verband te moeten ontdekken tusschen de tegenwoordige meerderheid van Commissarissen en het College van Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouder» zien natuurlijkin, dat, indien, de gasprijs verlaagd werd, de mogelijkheid misschien geschapen wordt, dat men straks niet zou kunnen rekenen op de in komsten, die voor 1924 uit de gasfabriek geraamd worden. Spreker wil aan den betrokken Wethouder een vraag stellen. De begrooting is 24 September aan de Raads leden toegezonden en ongeveer in dienzeltden tijd is van den Directeur een voorstel tot gasprijsverlaging uitgegaan; nu wil spreker weten, of de Directeur bij het verstrekken van zijn ramingen der inkomsten van de Lichtfabrieken aan Burgemeester en Wethouders ter behandeling bij de begroo ting voor 1924, al dan niet heeft rekening gehouden met de omstandigheid, dat binnenkort een gasprijsverlaging zou plaats hebben. Mocht dat wel het geval wezen, dan zou daardoor geheel worden weggenomen de vrees, welke bij Burgemeester en Wethouders schijnt te heerschen, dat de Lichtfabrieken over 1924 de gemeente niet aan de gewenschte inkomsten zullen helpen. Uit de stukken, welke in de Leeskamer zijn neergelegd, heeft spreker niet het standpunt kunnen putten, dat een gasprijsverlaging ongemotiveerd zou zijn. Hij heeft den indruk gekregen, dat Burgemeester en W7ethouders wel tot gasprijs verlaging zouden willen overgaan, maar dat zij in de eerste plaats het reductiestelsel, waarvan in het praeadvies sprake is, willen invoeren. Spreker verwacht van dat stelsel zeer weinig heil, omdat hij zich niet kan voorstellen, dat menschen, die het gas voor verwarming willen gebruiken en zich gas kachels willen aanschaffen, zich daarvan zullen laten terug houden, omdat het gas 1 of 2 centen duurder is. Dat geldt wel voor de kleine verbruikers. Terecht wordt gezegd, dat de petroleum-concurrentie haar invloed thans nog eenigszins doet gelden, want iemand, die nu nog petroleum bezigt, zal bij een lagen gasprijs er eerder toe komen gas te nemen. Bovendien acht spreker het een verkeerd systeem om bij een dalende lijn van het gasverbruik de prijs ongewijzigd te laten. Op grond van de cijfers, door den heer van Eek genoemd, meent ook spreker, dat zonder eenig gevaar tot gasprijsver laging kan worden overgegaan. Met den heer van Eek is spreker van oordeel, dat de Lichtfabrieken een matige winst mogen maken, maar dat in de eerste plaats gezorgd dient te worden, dat het product zoo goedkoop aan de verbruikers wordt geleverd als met de financieele uitkomsten van het bedrijf in overeenstemming is te brengen. Spreker ziet geen enkele reden om te wachten tot de behandeling van de begrooting, omdat dan slechts over één maand meer de resultaten bekend kunnen zijn en deze niet van zoodanigen invloed kunnen wezen, dat de Raad dan een volledig over zicht over de financieele uitkomsten van het geheele jaar zal hebben. Tenzij de Wethouder met zeer sterke argumenten komt tegen een gasprijsverlaging, zal het spreker moeilijk vallen zijn stem aan het praeadvies van Burgemeester en Wethouders te geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 9