MAANDAG 5 NOVEMBER 1923. 219 Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIV. Voorstel tot wijziging van het Raadsbesluit van 30 April 1923, in zake den verkoop aan de Woningbouwver- eeniging »de Eendracht" van een perceel bouwterrein Sectie N No. 219 ged. en het verleenen van een hypothecair voor schot aan die vereeniging, in dien zin dat daarin wordt ge lezen »62 beneden- en 62 bovenwoningen" en tot vaststelling van den desbetrelïenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 328.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Voorstel tot onderhandsche opdracht: a. van de levering en het bedrijfsvaardig opstellen van eene pompinstallatie c. a., ten behoeve van de te maken grondwaterzweminrichting aan de Zijl, aan de firma H. J. Tjaden en Zn. te Haarlem; b. van de uitvoering van de gewapend betonwerken ten behoeve van die zweminrichting, aan de N.V. Wernink's Betorifabriek te Leiden. (Zie Ing. St. No. 329.) De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter zegt, dat door de Gezondheidscommissie is gevraagd overlegging van een profielteekening van de boring, welke voor het onderzoek van het water, wat betreft het voorkomen van bacteriën, is verricht. Die brief luidt als volgt: Leiden, den 3den November 1923. Iri antwoord op Uw neven vermelde missive heeft de Gezond heidscommissie de eer U mede te deelen, dat het haar niet wel mogelijk is een oordeel uit te spreken over de bruik baarheid van water ter spijzing van eene zweminrichting, alvorens haar een profielteekening van de boring wordt overgelegd (Aard en dikte van de aangeboorde lagen). Voor het geval, dat het profiel van de boring bekend is, adviseert de Commissie op de bestaande boorbuis een pomp aan te brengen, en, indien het debiet (waarover in de stukken geen gegevens voorkomen) het toelaat, het water na een of twee dagen onafgebroken pompen chemisch en bacteriologisch te analyseeren. Mochten dergelijke profielteekeningen niet bestaan, zoo zou de Commissie alleen al uit dien hoofde willen adviseeren tot een nieuwe boring. Namens de Commissie voornoemd, P. C. Flu, Voorzitter J. R. F. Rassers, Secretaris. Aan Burgemeester en Wethouders te Leiden. Er heeft een nieuwe boring plaats gehad en toen bleek het bactëriëngehalte niet beter dan bij de vorige. Aangezien echter de tijd drong, hebben Burgemeester en Wethouders Prof. Flu verzocht deze zaak eens te komen bespreken, omdat deze hoogleeraar van oordeel was, dat die bacteriën van bovenaf in het water waren gebracht. Nu is Prof. Flu zoo goed geweest nog te overleggen met den Directeur van Gemeentewerken en spreker zal nu voor lezen, welk resultaat ten slotte verkregen is: Leiden, 3 November 1923. In mijn rapport van 19 September j.l. n°. 727, hetwelk handelde over de kwaliteit van het zwemwater in de te maken Grondwaterzweminrichting a/d Zijl, deelde ik Uw College mede, dat opdracht was gegeven tot het slaan van een tweede diepbron. Deze bron, welke ongeveer 50 M. Westelijk van de eerste bron is gelegen, kwam inmiddels gereed, terwijl vervolgens door den Directeur van den Keuringsdienst een chemisch en bacteriologisch onderzoek van het water uit die bron werd ingesteld. Het dienaangaande uitgebracht rapport d.d. 31 October j.l. gelieve U hierbij aan te treffen. Zooals Dr. van Eek opmerkt, vertoonen de eigenschappen van het water uit deze bron (Westelijke bron) een zeer groote overeenkomst met die van het water uit de eerste (Oostelijke) bron. Het aautal bacteriën, in het watermonster aangetroffen, blijkt echter hooger te zijn dan bij het eerste onderzoek het geval was. De heer van Eek verwacht, dat door langer af- pompen het aantal bacteriën zal verminderen evenals bij de eerste bron werd geconstateerd doch durft overigens het gebruik van dit water voor eene openbare zweminrichting zonder meer niet aan te bevelen. Hij stelt voor de bron eenigen tijd in rust te laten en vervolgens een hernieuwd onderzoek in te stellen, nadat zij gedurende enkele dagen achtereen zal zijn afgepompt. Tegen dit hernieuwd onderzoek waarmede allicht een maand gemoeid is, bestaat o. a. het bezwaar dat inmiddels de werkzaamheden voor den bouw der zweminrichting niet kunnen aanvangen en deze derhalve niet tijdig in het aanstaande zwemseizoen gereed kan komen. Bovendien verwacht ik van een hernieuwd onderzoek weifiig heil, in dien zin namelijk, dat de bacteriën dan toch nog zullen worden aangetroffen, zij het ook in geringer aantal. Ik voor mij zie deze zaak niet zoo somber in. Zooals in mijn rapport van 19 September bereids werd vermeld, zijn de deskundigen het er over eens, dat het practisch onmogelijk moet worden geacht, dat het eigenlijke water op een diepte van 25 a 30 M. bacteriën bevat, zoodat dus de aange toonde bacteriologische verontreiniging van boven af moet zijn aangebracht. Deze meening wordt gedeeld door Prof. P. C. FIu, den Voorzitter van de Gezondheidscommissie, met wien te dezer zake heden een uitvoerig onderhoud plaats had, mede naar aanleiding van het rapport der Gezondheidscommissie d.d. heden n°. 51/5, hetwelk hierbij gaat. Prof. Flu, aan wien bij dat onderhoud de profielen der diepboringen, zoowel van de eerste als van de tweede bron, alsmede de uitslag der tweede bronanalyse zijn vertoond, acht het in de onderhavige gevallen, waar de diepere grond lagen, waarin de filters geplaatst zijn, behoorlijk doorboven- gelegen kleilagen zijn beschermd absoluut uitgesloten, dat de bacteriën in het eigenlijke dieptewater aanwezig zijn, doch schrijft de geconstateerde verontreiniging uitsluitend toe aan tijdelijke invloeden van buiten af (boor-en bron buizen, filter- materiaal e.d.). Dit is een ervaring, welke volgens Prof. Flu herhaaldelijk bij onderzoekingen van diepwater is opgedaan. De in den aanvang geconstateerde bacteriën verdwijnen van zelf, wanneer de bronnen gedurende eenigen tijd in gebruik zijn genomen. Volgens meergenoemden hoogleeraar behoeft men zich dan ook over de bacteriologische verontreiniging van dit water volstrekt niet ongerust te maken en bestaat er zijnerzijds niet het minste bezwaar met den bouw der zweminrichting onverwijld een aanvang te maken. Nu Z. FI. E. G. volledig kennis heeft genomen van de verschillende ter zake dienende gegevens, acht hij het onnoodig vooralsnog een afwachtende houding aan te nemen, waartoe de Gezondheidscommissie in haar rapport van heden adviseerde en bestaat er z. i. dus ook geene aanleiding tot het aanboren van nieuwe bronnen of het verrichten van verdere analysen. Wat de verontreiniging van het bronwater door ijzer betreft, kan de Voorzitter der Gezondheidscommissie zich ook ver eenigen met het dezerzijds gedane voorstel om de installatie zoodanig uit te voeren dat een zuiveringsinrichting zoo noodig later kan worden ingeschakeld. In verband met het bovenstaande komt het mij voor dat aan een onverwijlde uitvoering van het project der zwem inrichting thans niets meer in den weg staat. De Directeur der Gemeentewerken, G. L. Driessen. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. f Toen spreker het rapport der Gezondheidscommissie onder de oogen kreeg, was hij geneigd om deze zaak Hit te stellen, maar daaraan zou het groote nadeel verbonden geweest zijn, dat de zweminrichting niet op tijd zou gereed komen. Overigens móet men het bezwaar van de aanwezigheid van bacteriën niet te zwaar opnemen. Elk water, dat aan de lucht is blootgesteld, zit vol bacteriën, maar die kwestie is ter sprake gekomen, omdat in tegenstelling met de ervaring, dat grondwater op groote diepte als regel bacterievrij is, hier in het grondwater bacteriën gevonden zijn. Waar Prof. Flu zegt, dat die er van buiten af ingekomen zijn en het dus geen kwaad kan, handhaven Burgemeester en Wethouders hun voorstel, teneinde de zaak voortgang te doen hebben. Spreker heeft met opzet den Raad zoo volledig ingelicht, opdat niet later het eventueel voorkomen van bacteriën ongerustheid zou wekken. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV'l. Voorstel tot onderhandsche opdracht van de levering en het opstellen van eene electrische bewegingsinrichting voor de te vernieuwen Leiderdorpsche brug, aan de N.V. Haar- lemsche Machinefabriek, voorh. Gebr. Figee te Haarlem. (Zie Ing. St. No. 339.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 7