m MAANDAG 5 NOVEMBER 1923, V. Voorstel tot bet verleenen van eervol ontslag, wegens opheffing hunner betrekking, aan 1®. J. Broeze, als leeraar in rekenen aan de afd. B der Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen; 2°. J, H. Wattez, ,als leeraar in teekenen aan de afd. B dier inrichting.. (Zie Ing. St. No. 322). Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend ver zoek van de heeren J. Broeze en J. B. Wattez. De beraadslaging wordt geopend. De heer Meijnen doet opmerken, dat, zooals ook in de toelichting van Burgemeester en Wethouders is uiteengezet, deze verandering zeer plotseling in het leerplan van Afdeeling B der Kweekschool is gekomen. Enkele weken geleden is bij besluit van den Minister van Onderwijs bepaald, dat voor het verkrijgen der hoofdacte niet meer geëxamineerd zal worden in de vakken rekenen en teekenen, terwijl als nieuw vak wordt ingevoerd: wiskunde. De deswege noodig geworden verandering van het leerplan voor afdeeling B moest natuurlijk zoo spoedig mogelijk haar beslag krijgen. Vooreerst omdat de candidaten niet meer zouden behoeven deel te nemen aan de lessen in rekenen en teekenen, en verder omdat het hoog tijd was om te beginnen met de wiskunde, waarin zij volgend jaar reeds geëxamineerd zullen worden. Practisch waren de lessen in rekenen en teekenen door het bekend worden met de Koninklijke besluiten reeds vervallen/want de candidaten begrepen, dat die vakken met het oog op hun examen in 1924 niet meer van belang voor hen waren, e« kwamen niet meer op die lessen, althans niet meer in gewonen getale. Dit is de eene kant van de zaak. De andere kant is de positie van de heeren Broeze en Wattez, die dus zonder hun toedoen plotseling hun betrekking kwijt raken. Die betrekkingen hadden geen raison meer en zij zijn dan ook feitelijk al niet meer in wezen. Nu zit er inderdaad voor de betrokken personen aan deze zaak een zeer onaangename kant en, al kan de gemeente daaraan niets doen, omdat zij de besluiten, welke uit den Haag kwamen, slechts heeft gevolgd; toch stelt spreker namens Burgemeester en Wethouders voor om, teneinde die onaangenaamheid voor een d. el weg te nemen, de conclusie, voorkomende in het praeadvies, in dien zin te wijzigen, dat de salariëering nog een poosje doorgaat. Het college ziet de billijkheid daarvan te meer in, omdat deze heeren niet voor wachtgeld in aanmerking komen, aangezien zij bijbetrekkingen hebben bekleed. Spreker stelt nu namens Burgemeester en Wethouders voor om de punten a en b saam te vatten in een conclusie 1 en daaraan dan een conclusie If te verbinden van dezen inhoud: »om aan de sub a genoemde leeraren J. Broeze eft J. H. Wattez, die niet voor wachtgeld in aanmerking kunnen komeneen gratificatie uit de gemeentekas te verleenen voor ieder van hen tot een bedrag, gelijk aan de som, welke zij over het tijdvak van 16 October tot en met 30 November aanstaande aan salaris zouden genieten, indien de ingang van het ontslag op 1 December aanstaande zoude zijn gesteld". Spreker kan aan den Raad mededeelen, dat de heeren met die gratificatie genoegen nemen. 2 De heer- Pera heeft, nu die heeren met die gratificatie genoegen nemen, tegen dit voorstel van Burgemeester eb Wethouders niets meer in te brengen, maar hij wijst er toch op, dat volgens de wet op het arbeidscontract voor beide partijen de termijn van opzegging gelijk is. Die leeraren zijn aan een termijn van drie maanden gebonden en de gemeente verkort dien termijn harerzijds tot 6 weken, wat een onge lijkheid schept en niet strookt met de billijkheid. De Voorzitter doet opmerken, dat in deze het arbeids contract niet geldt. Bovendien wordt hier meermalen op aanvrage een ontslag verleend met een termijn van veertien dagen of zes weken. De heer Sjjtsma moet uit de mededeeling van den Wet houder, dat de leerlingen niet meer volgden de lessen in rekenen en teekenen, opmaken, dat zij een meer vooruit- zienden blik gehad hebben dan Burgemeester en Wethouders. Laatstgenoemden hadden dus al eerder moeten komen met een voorstel tot wijziging van het leerplan. Dan had de zaak eerder haar beslag kunnen krijgen en wij hadden een zeker bedrag minder behoeven uit te geven. De heer Meijnen wil in het midden laten, of die leerlingen al dan niet een verder vooruitzienden blik in deze hebben gehad dan Burgemeester en Wethouders, maar er is iets nieuws in en dat wisten ook die leerlingen waarschijnlijk niet. Aan Burgemeester en Wethouders is namelijk pas later ge bleken, dat deze beide leeraren niet voor wachtgeld in aan merking komen, omdat deze betrekkingen bijbetrekkingen waren. De beraadslaging wordt gesloten, waarna zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het gewijzigd voorstel van Burge meester en Wethouders wordt besloten. IV. Benoeming vaii een leeraar in de Wiskunde aan de afd. B der Kweekschool vóór onderwijzers en onderwijzeressen. (Zie Ing. St. No. 322.) Wordt benoemd met algemeene (32) stemmen de heer K. Bijlstra. (De heer Knuttel was inmiddels weder in de vergadering teruggekeerd). De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. VI. Voorstel tot het verleenen van eervol ontslag aan een 32-tal onderwijzeressen in de nuttige handwerken bij het openbaar lager onderwijs, wegens opheffing harer betrekking. (Zie Ing. St. No. 323.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Kooistra zegt, dat in het praeadvies van Burge meester en Wethouders, onder verwijzing naar de mede- deelingen, in de vergaderingen van 26 Juni 1922 en 12 September J922 gedaan, wordt opgemerkt, dat de vakonder wijzeressen niet vervangen zouden kunnen worden, alvorens de leerplans waren klaar gemaakt. Nu wordt er in datzelfde stuk wel gezegd, dat die plans binnenkort klaar zullen zijn, maar zij zijn toch nog niet gereed. Bovendien is in de vergadering van 26 Juni 1922 op de vraag van den heer Groeneveld op welke wijze de ver vanging der vakonderwijzeressen door gewone onderwijzeressen zou geschieden en hoe er bij eventueele ontslagverleening zou worden gehandeld, dooi den heer van der Lip geantwoord: »wij zullen langzamerhand de vakonderwijzeressen afschaffen, hetgeen echter niet beteekent, dat wij dat instituut zullen laten uitsterven, maar wij zullen naar omsta ndigheden handelen". Verdêr werd in Ingekomen Stuk No. 158 van 1922 gezegd: »Met den Inspecteur en de Plaatselijke Schoolcommissie zijn wij van gevoelen, dat de vervanging door vak-onderwijzeressen door de gewone onderwijzeressen geleidelijk moet geschieden". Het ontslaan en de vervanging zouden dus geleidelijk plaats hebben, maar thans doen Burgemeester en Wethouders een voorstel om 32 vakonderwijzeressen plompverloren te ontslaan op 1 Januari aanstaande, terwijl die dames er niet aan gedacht hadden met ingang van dien datum hun ontslag te zullen krijgen. Vooreerst is het leerplan nog niet gereed, maar bovendien hadden die dames, waar zij reeds meer dan een jaar werkzaam waren geweest zonder eenige gedachte aan eventueel ontslag, vermoed althans nog tot het einde van den tegenwoordigen cursus voor vakonderwijs, dus tot Maart 1924, te zullen aanblijven. Thans wordt echter voor gesteld allen te ontslaan en Burgemeester en Wethouders zeggen daarbij, dat zij zoo noodig weer vakonderwijzeressen zullen aanstellen, al dan niet in tijdelijken of vasten dienst. Spreker kan zich met dit voorstel niet vereenigen. Hij ziet geen reden om deze dames reeds met Januari op straat te zetten, terwijl men later misschien eenigen weer noodig zal hebben en Burgemeester en Wethouders zelf nog niet weten hoeveel dat er zullen zijn, omdat zij nog niet bekend zijn met de indeeling van de vakonderwijzeressen. Tenzij spreker alsnog nader ingelicht wordt door den Wethouder, zal hij moeten stemmen tegen dit voorstel, dat zoo plompverloren aan den Raad wordt voorgelegd. De heer Witmans, die voor dit voorstel wel zal moeten stemmen, zij het met een bloedend hart, is het echter eens met den heer Kooistra, dat het' niet aangaat om deze 32 menschen, waaronder verscheidene kostwinsters, zonder vorm van proces op straat te zetten. Dat zou een verbazend harde maatregel zijn. Burgemeester en Wethouders zeggen in hunne toelichting, dat ook nog na 1 Januari aanstaande vakonderwijzeressen bij het openbaar lager onderwijs werkzaam zullen moeten zijn, en nu zou spreker gaarne vernemen, welke regeling getroffen zal worden voor het weder in dienst nemen van ontslagen handwerkonderwijzeressen. Ook vernam spreker gaarne, hoe het wachtgeld en het pensioen in deze geregeld worden. De heer Oostdam acht het geheel onjuist om in dit geval

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 4